ECLI:NL:RBMNE:2021:5114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
16/040645-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en noodweerexces verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 11 februari 2021 in Utrecht heeft geprobeerd een ander, [slachtoffer], te doden door hem met een mes in het gezicht en de borst te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn minderjarigheid, aanwezig was tijdens de zitting, waardoor er sprake was van een vonnis op tegenspraak. De officier van justitie heeft primair poging tot doodslag ten laste gelegd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak en heeft aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweerexces.

Tijdens de zitting zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging uitvoerig besproken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen in overweging genomen, evenals de medische rapportages die de ernst van de verwondingen bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer, wat wordt gekwalificeerd als voorwaardelijk opzet. De rechtbank verwierp het verweer van noodweerexces, omdat de verdachte de confrontatie zelf had opgezocht en niet in een noodweersituatie verkeerde.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft een jeugddetentie van 180 dagen opgelegd, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht en begeleiding door een instelling, en een werkstraf van 120 uren. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 1.700,- toegewezen gekregen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/040645-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte (voornaam)] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021. [verdachte (voornaam)] was bij deze zitting aanwezig, waardoor er juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. De zitting vond niet in het openbaar plaats, omdat [verdachte (voornaam)] nog minderjarig op het moment dat het feit zou zijn gepleegd.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van de officier van justitie mr. N. Schapendonk en van [verdachte (voornaam)] , zijn vader en mr. R.I. Takens, de advocaat van [verdachte (voornaam)] . De rechtbank heeft ook gesproken en geluisterd naar de benadeelde partij [slachtoffer] en mr. R.J. Sturkenboom, advocaat van de heer [slachtoffer] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is opgenomen in de bijlage in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte (voornaam)] ervan dat hij:
primair:
op 11 februari 2021 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem met een mes in het gezicht en/of hoofd en de borst te steken;
subsidiair:
op 11 februari 2021 te Utrecht [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een mes in het gezicht en/of hoofd en de borst te steken;
meer subsidiair:
op 11 februari 2021 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in het gezicht en/of hoofd en de borst te steken.

3.VOORVRAGEN

Aan alle in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat moet altijd in een vonnis worden vastgesteld: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte (voornaam)] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat de rechtbank een inhoudelijke beslissing in de zaak van [verdachte (voornaam)] mag en zal nemen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat [verdachte (voornaam)] heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden. Dit vindt de officier van justitie omdat [verdachte (voornaam)] bewust zijn mes heeft gepakt, dit mes heeft opengeklapt en in zijn hand heeft gehouden toen hij [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] met het mes in de slaap en de borst door [verdachte (voornaam)] werd gestoken. De borst en de slaap zijn kwetsbare onderdelen van het lichaam. Verwondingen aan de borst en de slaap kunnen ertoe leiden dat iemand doodgaat. [verdachte (voornaam)] heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou overlijden. Dit wordt ook wel ‘voorwaardelijk opzet’ genoemd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde en voert daartoe aan dat de ernst en het gevaar van het letsel te onduidelijk zijn om vast te stellen of dit letsel levensgevaar heeft opgeleverd. Verder is de noodzaak van medisch ingrijpen niet vastgesteld en duidt de meeste informatie erop dat er geen sprake is van blijvend letsel, waardoor het onvoldoende is om te spreken van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: [straatnaam] , [plaatsnaam] .
Op donderdag 11 februari 2021, omstreeks 20.30 uur (…). [2]
Ik liep in de richting van [getuige 2 (voornaam)] en de bezorger en ging tussen de beide fietsen staan. Ik stapte op de bezorger in. Ik zag dat de bezorger met zijn rechterhand een voorwerp uit zijn rechterbroekzak pakte. Vrijwel direct nadat hij dit voorwerp pakte, hoorde ik een klik. Ik herkende deze klik als het openen van een mes. (…) Ik zag dat het een klein mes betrof.
Ik zag dat de bezorger achter zijn fiets vandaan kwam en zijn rechterarm naar achter haalde en met kracht een vuistslag op de zijkant van mijn linkeroog gaf. Gelijk daarna voelde ik dat er iets in mijn hoofd ging. Ik voelde dat het voorwerp aan de linkerzijde, ter hoogte van mijn slaap werd gestoken. Dit moet het mes zijn geweest. (…) Ik weet heel zeker dat ik ben gestoken met een mes. Toen ik door de ambulance werd overgebracht naar het ziekenhuis voelde ik druk op mijn borst. Ik keek naar mijn borst en zag dat het rood van het bloed was. Ik keek onder mijn kleding en ik zag dat ik ook hier gestoken was. Ik zag dat er een gat zat in alle lagen van mijn kleding. [3]
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik zag op de fietsstraat drie mannen staan. [4]
NN3: (verdachte)
- man;
- ongeveer 160 tot 170 centimeter lang;
- ongeveer 16 tot 18 jaar oud;
- slank postuur;
- licht getinte huidskleur;
- donkergroene olijfachtige kleur trui met zwarte lijnen;
- zwart glanzend strak gekamd haar;
- donkere broek.
Ik liep voorbij de jongens en ik zag dat NN3 lichamelijk contact maakte met NN1 of
NN2. Ik zag dat NN3 dit deed met zijn armen. Ik zag dat NN3 een (1) of twee armen richting NN1 of NN2 stootte.
Ik zag dat NN3 in een uitdagende houding stond. Ik zag dat NN3 licht door zijn knieën gezakt stond met zijn beide vuisten naar beneden gericht.
Ik zag dat NN3 in zijn rechterhand een zwart puntig voorwerp vasthield. Ik zag dat
dit voorwerp ongeveer tien tot vijftien centimeter lang was en ongeveer een (1) tot
twee centimeter breed. [5]
Getuige [getuige 1] heeft aanvullend verklaard:
V: Hoe kwam de derde persoon naar ze toe lopen?
A: met een stevig tempo. Mijn eerste indruk was dat hij een van die jongens duwde. Contact
maakten.
V: De derde jongen ...
A: De dader, later zag ik dat hij een mes vast had.
(…)
V: Begrijp ik goed dat u zag dat de derde jongen naar de andere twee liep en direct duwde of sloeg?
A: Ja dat klopt. [6]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] staat onder meer het volgende:
Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD d.d. 13 februari 2021, opgemaakt door [A] , forensisch arts, regio [regio]
Relevante gegevens uit medisch dossier:
Naam: [slachtoffer] (…)
Steekwond linkerslaap met slagaderlijke bloeding (…).
Oppervlakkige steekwond borst links voorwaarts. [7]
Beoordeling:
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de borstregio steeds als potentieel levensbedreigend moet worden aanzien (omwille van de vitale structuren aldaar). [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Op 11 februari 2021 was ik pizza’s aan het bezorgen. Er was een incident tussen mij en twee andere jongens. Ik had een mesje bij mij. Ik heb dat uitgeklapt.
Ik sloeg die man met twee vuistslagen. Ik sloeg ook met de hand met het uitgeklapte mes erin. Ik zag daarna wel bloed. Ik heb de man ook geduwd, met beide handen, terwijl ik het uitgeklapte mes vasthad. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen vast dat [verdachte (voornaam)] aangever [slachtoffer] zowel in het hoofd (ter hoogte van de slaap) als in de borst heeft gestoken.
De rechtbank gaat er niet van uit dat de bedoeling van [verdachte (voornaam)] was om [slachtoffer] dood te steken (vol opzet). Wel vindt de rechtbank dat [verdachte (voornaam)] de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelen dood zou gaan, bewust heeft geaccepteerd. Dit wordt wel voorwaardelijk opzet genoemd. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij is het daadwerkelijk veroorzaakte letsel, anders dan door de advocaat van [verdachte (voornaam)] is aangevoerd, niet van doorslaggevend belang.
Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met een mes in het hoofd (zeker bij de slaap) en de borst wordt gestoken – gelet op de zich in het hoofd en de borst bevindende vitale organen en slagaders – dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals [verdachte (voornaam)] heeft gedaan, is de aanmerkelijke kans ontstaan dat zodanig letsel wordt toegebracht dat uiteindelijk leidt tot de dood. De rechtbank is verder van oordeel dat de door [verdachte (voornaam)] verrichte geweldshandelingen en de wijze waarop deze zijn verricht – het met een uitgeklapt mes in het hoofd en de borst steken – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer, dat niet anders kan dan dat [verdachte (voornaam)] die kans bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken.
De rechtbank vindt het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte (voornaam)] :
op 11 februari 2021 te [plaatsnaam] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes heeft gestoken in het hoofd en de borst van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
[verdachte (voornaam)] zal worden vrijgesproken van alles wat meer ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft spel- en typfouten in de tenlastelegging aangepast, maar dat is niet in het nadeel van [verdachte (voornaam)] gebeurd.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar, omdat er geen omstandigheden bekend zijn
geworden die ertoe zouden leiden dat de feiten niet strafbaar zouden zijn.
Het bewezen verklaarde feit levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

[verdachte (voornaam)] is strafbaar, omdat er geen omstandigheden bekend zijn geworden die ertoe zouden leiden dat [verdachte (voornaam)] niet strafbaar zou zijn.
Noodweerexces
7.1
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte (voornaam)] heeft aangevoerd dat [verdachte (voornaam)] ten aanzien van het ten laste gelegde heeft gehandeld uit noodweerexces. Uit het procesdossier blijkt immers dat [verdachte (voornaam)] muziek luisterde en niet wist wat er aan de hand was toen er iets naar hem geroepen werd. Hij is niet omgekeerd om de confrontatie aan te gaan, maar alleen maar om te horen wat er aan de hand was. Daarnaast stapte de aangever op een agressieve manier op [verdachte (voornaam)] in en bevestigt getuige [getuige 2] dat [verdachte (voornaam)] en aangever aan het duwen en het trekken waren. Ook reageerde de aangever uitdagend en intimiderend, terwijl aangever en [getuige 2] onder invloed waren. Verder was [verdachte (voornaam)] erg bang en zag ook getuige [getuige 3] dat [verdachte (voornaam)] geschrokken overkwam nadat het gebeurd was.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat niet aannemelijk is geworden dat [verdachte (voornaam)] zich heeft verdedigd tegen een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) wederrechtelijke aanranding. [verdachte (voornaam)] heeft de confrontatie zelf opgezocht, hij is teruggefietst, ging op een intimiderende manier met aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 2] in discussie, trok een mes en stak toen. Zowel de aangever als de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verklaarden dat [verdachte (voornaam)] agressief overkwam.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘noodzakelijke verdediging’ van [verdachte (voornaam)] (zijn lijf) tegen een ‘aanval’ (ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding) door aangever [slachtoffer] . De rechtbank vindt dat het beroep van [verdachte (voornaam)] op noodweer(exces) niet slaagt. De gedragingen van [verdachte (voornaam)] zijn in de kern bezien aanvallend geweest en niet verdedigend. Het was [verdachte (voornaam)] die de confrontatie opzocht en een agressieve indruk maakte. Zowel aangever als getuige [getuige 2] verklaren dat zij iets over/naar [verdachte (voornaam)] hadden gezegd over zijn rijgedrag, dat [verdachte (voornaam)] vervolgens terugfietste naar [getuige 2] en dat [verdachte (voornaam)] begon met schelden en slaan op zijn bezorgkoffer. [getuige 2] en [slachtoffer] hebben ook richting [verdachte (voornaam)] gescholden, maar het was [verdachte (voornaam)] die als eerste geweld gebruikte. Dit volgt niet alleen uit de verklaring van [slachtoffer] en [getuige 2] , maar ook uit de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 1] . Aangezien [verdachte (voornaam)] het gevecht heeft opgezocht en heeft gestart, vindt de rechtbank dus dat [verdachte (voornaam)] zich ten tijde van deze gewelddadige handelingen niet in een noodweersituatie bevond. Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces daarom ook niet.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd [verdachte (voornaam)] te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
 Toezicht & Begeleiding van [naam instelling] (hierna: [naam instelling] );
 de verplichting om conform het rooster/overbruggingsprogramma onderwijs te volgen;
 de verplichting om geen (zak)mes of enig ander wapen bij zich te dragen of ter beschikking te hebben;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte (voornaam)] heeft de rechtbank gevraagd bij het bepalen van de straf rekening te houden met het feit dat aangever [slachtoffer] ook boos en agressief was. Ook heeft de advocaat van [verdachte (voornaam)] gevraagd om geen proeftijd van twee jaar, maar een proeftijd van 1 jaar op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft goed nagedacht over de vraag welke straf en/of maatregel in deze zaak passend zou zijn. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)] .
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan
[verdachte (voornaam)] fietste als pizzabezorger langs getuige [getuige 2] en [slachtoffer] . [getuige 2] riep hem iets na over zijn rijstijl en vervolgens is [verdachte (voornaam)] teruggefietst en ontstond ruzie. Deze ruzie – waarbij ook [slachtoffer] zich verbaal niet onbetuigd heeft gelaten – is enorm uit de hand gelopen. De reden dat de ruzie zo uit de hand is gelopen, is omdat [verdachte (voornaam)] een mes trok en met dat mes sloeg/stak. Als [verdachte (voornaam)] geen mes bij zich zou hebben gehad, was deze zaak nooit zo uit de hand gelopen.
Dat [slachtoffer] niet is overleden, lijkt een kwestie van geluk te zijn. Desalniettemin zijn de gevolgen voor hem enorm geweest; nog steeds heeft hij last van herbelevingen en angst. [slachtoffer] heeft tijdens de zitting ook het litteken bij zijn slaap laten zien, dat ook nu nog goed zichtbaar is.
Een strafbaar feit als dit vergroot gevoelens van angst en onveiligheid bij andere mensen, vooral nu het strafbare feit op de openbare weg heeft plaatsgevonden. De rechtbank rekent dit [verdachte (voornaam)] zwaar aan. Voor soortgelijke strafbare feiten wordt doorgaans een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur opgelegd.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 augustus 2021 (het strafblad) blijkt dat [verdachte (voornaam)] niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Dat betekent dat de rechtbank [verdachte (voornaam)] als
first offenderziet en hij niet een zwaardere straf krijgt vanwege zijn strafblad.
[C] , raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) heeft op 21 juni 2021 een advies over [verdachte (voornaam)] geschreven. De Raad schat de kans dat [verdachte (voornaam)] opnieuw strafbare feiten zal plegen in op de grens tussen laag en midden en ziet geen patroon van agressieregulatie problemen. De Raad heeft wel zorgen op het gebied van school, relaties en vrije tijd. [verdachte (voornaam)] heeft zich tijdens de schorsing aan alle opgelegde bijzondere voorwaarden gehouden en er zijn duidelijke verbeteringen zichtbaar die maken dat er volgens de Raad gekozen kan worden voor een kortere proeftijd van één jaar. Na het afsluiten van ITB-CRIEM lijkt een reguliere Toezicht en Begeleiding het meest geschikte kader te zijn. Gelet op de ernst van de verdenking adviseert de Raad wel een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. Verder dienen aan het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, te weten Toezicht & Begeleiding van [naam instelling] , de verplichting om conform het rooster/overbruggingsprogramma onderwijs te volgen en de verplichting om geen (zak)mes of enig ander wapen bij zich te dragen of ter beschikking te hebben. Verder kan een werkstraf worden overwogen, omdat er geen reden is om [verdachte (voornaam)] terug te sturen naar de JJI.
Ter terechtzitting heeft de heer [B] van [naam instelling] aangegeven zich aan te sluiten bij het advies van de Raad.
Straf
Aan de ene kant heeft [verdachte (voornaam)] een heel ernstig feit gepleegd, maar aan de andere kant lijkt het nu goed te gaan met [verdachte (voornaam)] . De rechtbank is het met de deskundigen en de advocaat van [verdachte (voornaam)] eens is dat het positief is dat [verdachte (voornaam)] de schorsingsvoorwaarden goed heeft nageleefd. Ook lijkt [verdachte (voornaam)] geschrokken van wat is gebeurd, heeft de rechtszaak veel indruk op hem gemaakt en heeft de rechtbank er vertrouwen in dat hij in de toekomst in een soortgelijke situatie anders zal handelen.
Alles afwegende, vindt de rechtbank dat het in het belang van [verdachte (voornaam)] én de maatschappij is dat hij de positieve lijn doorzet die hij de afgelopen tijd heeft laten zien. De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] dan ook niet terugsturen naar de jeugdgevangenis. Wel vindt de rechtbank dat een flinke stok achter de deur nodig is om [verdachte (voornaam)] ervan te weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen en om de ernst van het feit te onderstrepen. De rechtbank zal daarom een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen opleggen, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals geadviseerd door de Raad. Gelet op de ernst van het feit legt de rechtbank ook een werkstraf van 120 uur op. [verdachte (voornaam)] ondervindt dan direct de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank zal niet afwijken van de proeftijd van 2 jaren vanwege de ernst van het feit en zorgen die de Raad heeft. Indien de jeugdreclassering tussentijds van mening is dat reclasseringstoezicht niet meer of minder nodig is, kan de jeugdreclassering dat zelf aanpassen.

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan [verdachte (voornaam)] van zijn in beslag genomen telefoon:
1 STK Telefoontoestel ( [.] ),

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert een bedrag van € 200,- aan materiële schade voor de kleren die door het strafbare feit zijn beschadigd. Hij vordert ook € 5.000,- immateriële schade. Dit wordt ook wel smartengeld genoemd.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd de materiële schade voor een bedrag van
€ 150,- en de immateriële schade voor een bedrag van € 1.500,- toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte (voornaam)] heeft de rechtbank gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De advocaat heeft daarvoor een aantal redenen aangevoerd. De advocaat vindt dat [verdachte (voornaam)] moet worden vrijgesproken, dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verder is niet vastgesteld dat aangever [slachtoffer] psychische schade heeft. Ook wordt de schade gekoppeld aan de mogelijke beïnvloeding door de heer [D] . Dit is op geen enkele manier te herleiden tot [verdachte (voornaam)] of zijn familie, waardoor er geen sprake is van schade die rechtstreeks is veroorzaakt door de gedragingen van [verdachte (voornaam)] . Ook is er een zekere mate van eigen schuld van [slachtoffer] . Dit alles brengt een onevenredige belasting van het strafproces mee. Subsidiair refereert de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade en verzoekt hij de rechtbank ten aanzien van de immateriële schade te volstaan met een bedrag van € 500,- tot € 1.000,-.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Uit het dossier is af te leiden dat het shirt, de trui en de jas van de benadeelde partij zijn beschadigd door het handelen van [verdachte (voornaam)] . De waarde moet worden geschat, aangezien de benadeelde partij geen bonnen/facturen meer had. De rechtbank schat deze schade op € 200,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen en stelt psychische klachten te ondervinden. Ten aanzien van die psychische klachten heeft de benadeelde partij geen onderbouwing gegeven. Dat maakt dat de rechtbank voor de hoogte van de schade daar geen rekening mee houdt. De rechtbank zal voor de hoogte van de schade kijken naar de immateriële schadevergoeding die in soortgelijke zaken wordt opgelegd. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 1.500,- en zal de vordering voor het immateriële deel tot dit bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 1.700,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.700,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Eigen schuld?
De rechtbank verwerpt het eigen schuld-verweer. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de benadeelde partij ook heeft gescholden richting [verdachte (voornaam)] en daarmee de ruzie heeft laten voortduren, maar gelet op de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten – waarbij [verdachte (voornaam)] een veel ernstiger fout heeft gemaakt – zal de rechtbank geen rekening houden met eigen schuld in de zin van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van 165 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal houden aan de aanwijzingen, gegeven door [naam instelling] in het kader van de maatregel Toezicht & Begeleiding en verdachte zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
* in overleg met de leerplichtambtenaar en school tot invulling van het onderwijs komt en – indien van toepassing – hij conform het rooster/overbruggingsprogramma onderwijs volgt;
* geen (zak)mes of enig ander wapen bij zich draagt of ter beschikking heeft;
- waarbij [naam instelling] opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvan
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
1 STK Telefoontoestel ( [.] );
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.700,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.700,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling niet aan te vullen met gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Leijten, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. H.A. Gerritse en A. Scheper, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 september 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal (telkens) (met kracht) heeft gestoken in het gezicht en/of hoofd en/of de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer steek- en/of snijwond(en) in het gezicht/hoofd en/of in de borst, althans het lichaam, heeft toegebracht door meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met kracht) in het gezicht/hoofd en/of in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans
éénmaal (met kracht) in het gezicht/hoofd en/of in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 14 februari 2021, 22 februari 2021 en 13 maart 2021, genummerd PL0900-20221046197, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 161. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 10.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 11.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 35.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 36.
6.Een proces-verbaal van aanvullend verhoor getuige [getuige 1] , pagina 110.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 65.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 66.
9.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 september 2021.