In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van € 63,50, omdat hij op 25 januari 2021 om 21:32 uur geparkeerd stond op een gefiscaliseerde parkeerplaats zonder de verschuldigde parkeerbelasting te hebben voldaan. Eiser stelde dat hij beschikte over een parkeervergunning, maar dat zijn auto naar de garage was en hij een vervangende auto gebruikte. Hij had een briefje achter de voorruit gelegd met de mededeling over de vervangende auto en de parkeervergunning.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet had voldaan aan de vergunningvoorschriften, die vereisen dat bij een vervangende auto het kenteken tijdig moet worden aangepast. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de parkeervergunning is om het juiste kenteken te registreren. Eiser vond dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor veranderingen in de gemeentewet of het parkeerbeleid, maar de rechtbank was van mening dat hij zich op de hoogte moest stellen van de voorwaarden van de parkeervergunning.
Eiser verzocht om kwijtschelding of vermindering van de naheffingsaanslag, maar de rechtbank gaf aan niet bevoegd te zijn om de naheffingsaanslag kwijt te schelden of te verminderen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.