ECLI:NL:RBMNE:2021:5110

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
16/159832-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging tegen meerdere personen met lichamelijk letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2021, is verdachte beschuldigd van openlijk geweld in vereniging tegen twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op 2 juli 2019 in [plaatsnaam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging is gewijzigd en dat het geweld heeft plaatsgevonden buiten en in de portiek van een woning. De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen wordt, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de verdachten gewogen en vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de beschuldiging van openlijk geweld. De rechtbank oordeelt dat het geweld in vereniging is gepleegd, waarbij de verdachten elkaar te hulp schoten en het geweld gericht was tegen dezelfde personen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijk geweld in vereniging, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de slachtoffers. De rechtbank heeft een taakstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor een deel toegewezen en voor een ander deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/159832-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2021. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen [medeverdachte] (parketnummer 16/159819-19).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.M. van Lenthe en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.P.A. Voskuilen, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 2 juli 2019 te [plaatsnaam] in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl dit voor hen lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
op 2 juli 2019 te [plaatsnaam] in vereniging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft de confrontatie opgezocht en de medeverdachte heeft een aandeel gehad in het geweld tegen de slachtoffers. Het begrip “openlijk” moet ruim opgevat worden en ziet mede op de portiek waar een deel van het geweld heeft plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat het buiten gepleegde geweld niet in vereniging heeft plaatsgevonden, omdat de medeverdachte pas op een later moment kwam aanlopen en daarbij slechts handelingen heeft verricht die als de-escalerend beschouwd dienen te worden. Daarnaast is niet gebleken of het tegen [slachtoffer 2] gepleegde geweld buiten heeft plaatsgevonden. Ten slotte kan volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:722) het portiek van een flat niet zonder meer als “openlijk” beschouwd worden. Het zicht werd belemmerd door brievenbussen en de toegangsdeur kon slechts door bewoners worden geopend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb mijn rechterhand in zijn [rechtbank: aangever [slachtoffer 1] ] gezicht gezet en hem weggeduwd. [2]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik wilde hem [rechtbank: aangever [slachtoffer 1] ] niet laten gaan, ik wilde hem vasthouden. (…) We hadden elkaar beet. Er werd getrokken aan elkaars kleding.
Ik voelde dat ik werd tegengehouden door die vader.
Ik ben om mij heen gaan slaan met mijn armen (…). Ik heb gevoeld dat ik hem geraakt heb. [3]
Aangever [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Nadat ik had gevraagd wat er aan de hand was kreeg ik gelijk een klap op mijn oor van
man 1. Ik zag dat man 1 [rechtbank: medeverdachte [medeverdachte] ] met een gebalde rechtervuist op mijn linkeroor sloeg. Ik zag dat deze klap een soort hoekslag was. Ik voelde direct dat deze klap goed raak was op mijn linkeroor. Ik voelde echt dat de klap met kracht op mijn oor kwam. Ik voelde direct pijn aan mijn linkeroor.
Toen ik na een paar seconden weer mijn balans terug had gevonden en wat rechtop ging
staan zag ik dat man 2 [rechtbank: verdachte] mij met zijn gebalde rechtervuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat deze klap vol tegen mijn gebit kwam. Ik voelde dat mijn boventanden door deze klap naar achter zaten. [4]
Uit een verslag van de Spoedeisende Hulp blijkt onder meer het volgende:
Betreft: Dhr. [slachtoffer 2] , geb. [1964] .
Datum: 2 juli 2019.
1. Contusie mastoïd links [5]
2. Loszittende voortand. [6]
Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 2 juli 2019 (…) stond ik samen [met] mijn vriendin [getuige] buiten bij de ingang van mijn woning. Dit is op de [adres 2] in [plaatsnaam] .
Toen zag ik de vader van [A (voornaam)] [rechtbank: verdachte] aan komen lopen met een man waarvan ik vermoed dat het haar opa [rechtbank: [medeverdachte] ] is.
Ik hoorde de vader op een boze manier vragen of ik [slachtoffer 1 (voornaam)] was. [7]
Hij maakte een boksende beweging recht vooruit met een vuist. Ik denk dat hij mij twee keer heeft geraakt. Een keer zacht links op mijn wang en later hard op mijn rechter jukbeen.
Mijn jukbeen is daarna opgezwollen.
Toen zij er waren begon de vader van [A (voornaam)] mijn vader klappen te geven. Ik heb hem twee keer uit zien halen met vermoedelijk zijn rechtervuist. Ik zag dat hij werd geraakt.
(…) op dat moment ging de andere man op mijn moeder af.
Hij draaide zich om en ik heb hem hierop met een arm (…) vastgepakt. Daarop vielen we samen. Hij viel naar achteren en ik viel naar voren. Ik heb met deze actie beide knieën pijn gedaan.
Op dat moment kwam die oude man op mij en mijn vriendin af en hij wilde me tegenhouden of slaan. Tijdens deze worsteling heeft hij mijn rechter onderarm pijn gedaan. (…) Ik heb nu een schaafwond en een sneetje op mijn arm. [8]
Fotoblad: [9]
Schaafplek knieën en lichte verdikking rechter knie. [10]
Verdikking rechter jukbeen [slachtoffer 1] . [11]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte en de medeverdachte als eerste de confrontatie zochten met aangever [slachtoffer 1] . Daarnaast past het letsel van beide aangevers bij de door hen omschreven geweldshandelingen. Gelet op deze overeenstemmende verklaringen, het letsel en de verklaringen van de verdachten, inhoudende dat zij fysiek contact hebben gehad met de aangevers, stelt de rechtbank vast dat dit letsel is toegebracht door de verdachten. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachten zich slechts hebben schuldig gemaakt aan wederzijds duw- en trekwerk met de aangevers.
Ten aanzien van de verweren van de verdediging, inhoudende dat het gepleegde geweld niet in vereniging, noch openlijk is geweest, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt ten eerste dat voor een bewezenverklaring van openlijk geweld niet is vereist dat elke geweldshandeling in vereniging dient te zijn gepleegd of plaats dient te vinden op een locatie die als “openlijk” kan worden beschouwd. Verder dient bij de beoordeling van de vraag of aan het bestanddeel “openlijk” is voldaan, gekeken te worden naar de (mogelijke) waarneembaarheid van de tenlastegelegde gedragingen vanaf de openbare weg, de (on)toegankelijkheid van die ruimte voor een ieder en de (mogelijke) aanwezigheid van in zekere zin willekeurig publiek in deze ruimte (vgl. ECLI:NL:HR:2019:722, r.o. 2.4).
Uit het procesdossier volgt dat de confrontatie tussen de verdachten en de aangevers buiten de woning van de aangevers voor de deur aanving. Daar was op dat moment ook een getuige, te weten [getuige] . Nadat het geweld was gestart, verplaatste het zich in korte tijd naar het portiek binnen het gebouw. De ingang bestond gedeeltelijk uit een glazen wand, waardoor willekeurig publiek naar binnen kon kijken. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor het geheel aan geweldshandelingen zowel buiten het portiek als daarbinnen, wordt voldaan aan het bestanddeel “openlijk” in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Het is één samenstel van feitelijke gedragingen die elkaar in een kort tijdsbestek hebben opgevolgd. Het past niet om hierin een knip aan te brengen door het buiten begonnen geweld anders te beoordelen dan het geweld in de portiek waarnaar verdachte, medeverdachte en de slachtoffers zich kennelijk verplaatst hebben. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het geweld in vereniging is gepleegd, omdat de verdachten elkaar te hulp schoten en het geweld gericht was tegen dezelfde personen. Met de bewijsmiddelen is het verweer van de medeverdachte dat deze slechts de-escalerend gehandeld heeft weerlegd. De medeverdachte verklaart ook zelf dat hij “om zich heen is gaan slaan.”
De rechtbank acht het onder feit 1, primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 2 juli 2019 te [plaatsnaam] , gemeente [gemeente] , openlijk, te weten ter hoogte van de [adres 2] (buiten en in de portiek), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] meermalen te slaan, vast te pakken en te duwen terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een verdikkend jukbeen, geschaafde knieën/armen en een snee in de armen, voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad en door die [slachtoffer 2] meermalen te slaan terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een loszittende tand en een verdikkend oor voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht primair, vrij te spreken en subsidiair een straf op te leggen die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Samen met de medeverdachte heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van de slachtoffers. Uit het verslag van de spoedeisende hulp en de letselfoto’s blijkt dat zij hierbij letsel hebben opgelopen. Dergelijke feiten hebben niet alleen gevolgen voor de directe slachtoffers, maar leveren, vanwege het feit dat zij in het openbaar zijn gepleegd en in dit geval ook op klaarlichte dag, ook gevoelens van angst en onveiligheid op in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 juli 2021 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende, noch in strafmatigende zin mee.
Straf
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met wat er doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat verdachte ook na deze feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat het conflict met de familie [achternaam van slachtoffer 1 en 2] niet meer tot confrontaties heeft geleid en dat verdachte naar aanleiding van dit incident reeds is verhuisd, waardoor alles erop wijst dat het bewezen verklaarde feit een incident betrof. Daarom acht de rechtbank het recidiverisico klein. Voorts stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt in deze strafzaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 2 juli 2019 voor het ten laste gelegde aangehouden, terwijl het vonnis op 8 september 2021 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn overschreden, maar gelet op de geringe overschrijding volstaat de rechtbank met de vaststelling daarvan.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert, zo begrijpt de rechtbank, een bedrag van € 5.000,- tot € 10.000,- voor materiële schade en immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, gelet op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering en subsidiair de vorderingen af te wijzen gelet op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bedrag van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schadeposten niet zijn onderbouwd en zal de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de rechtbank voorop dat uit de artikelen 6:95 en 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat alleen in limitatief in de wet opgesomde gevallen aanspraak bestaat op “smartengeld”. Hiervoor dient er sprake te zijn van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft geen bewijsstukken overgelegd met betrekking tot deze immateriële schade, maar naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen ervan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank acht genoegzaam aangetoond dat sprake is geweest van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel dat zijn immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 300,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 300,- hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juli 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Indien een mededader een deel van het bedrag betaalt, is verdachte niet langer gehouden om dat deel te betalen (en vice versa).
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 6 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert, zo begrijpt de rechtbank, een bedrag van in totaal € 2.500,- tot € 5.000,-, waarvan € 210,- voor materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, gelet op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
9.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering en subsidiair de vorderingen af te wijzen gelet op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
9.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu weliswaar is vastgesteld dat de benadeelde partij licht letsel is toegebracht, maar zijn schade niet is onderbouwd. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
[benadeelde partij]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.813,79. Dit bedrag bestaat uit € 813,79 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
9.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op het gebrek aan onderbouwing van de vordering.
9.9
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van toe tot een bedrag van € 300,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 300,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 6 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [benadeelde partij]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mrs. G. Perrick en E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 september 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2019 te [plaatsnaam] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, openlijk, te weten ter hoogte van de [adres 2] (buiten en/of in de portiek), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal te slaan, vast te pakken, te knijpen en/of te duwen terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een verdikkend jeukbeen, geschaafde knieen/armen en/of een snee in de armen, voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad en/of door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, te slaan, te duwen terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een of meer loszittende tanden en/of een verdikkend oor, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2019 te [plaatsnaam] , in de gemeente [gemeente] , in en/of bij een woning, gelegen aan of bij de [adres 2] aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, te slaan, vast te pakken, te knijpen, en/of te duwen, en/of
die [slachtoffer 2] , meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te duwen.
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 juli 2019, genummerd PL0900-2019195571-10, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 125. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 116.
3.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , pagina 95.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 8.
5.Een geschrift, inhoudende een verslag van de Spoedeisende Hulp, pagina 10.
6.Een geschrift, inhoudende een verslag van de Spoedeisende Hulp, pagina 11.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 17.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 18.
9.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 30.
10.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 31.
11.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 32.