4.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb mijn rechterhand in zijn [rechtbank: aangever [slachtoffer 1] ] gezicht gezet en hem weggeduwd.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik wilde hem [rechtbank: aangever [slachtoffer 1] ] niet laten gaan, ik wilde hem vasthouden. (…) We hadden elkaar beet. Er werd getrokken aan elkaars kleding.
Ik voelde dat ik werd tegengehouden door die vader.
Ik ben om mij heen gaan slaan met mijn armen (…). Ik heb gevoeld dat ik hem geraakt heb.
Aangever [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Nadat ik had gevraagd wat er aan de hand was kreeg ik gelijk een klap op mijn oor van
man 1. Ik zag dat man 1 [rechtbank: medeverdachte [medeverdachte] ] met een gebalde rechtervuist op mijn linkeroor sloeg. Ik zag dat deze klap een soort hoekslag was. Ik voelde direct dat deze klap goed raak was op mijn linkeroor. Ik voelde echt dat de klap met kracht op mijn oor kwam. Ik voelde direct pijn aan mijn linkeroor.
Toen ik na een paar seconden weer mijn balans terug had gevonden en wat rechtop ging
staan zag ik dat man 2 [rechtbank: verdachte] mij met zijn gebalde rechtervuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat deze klap vol tegen mijn gebit kwam. Ik voelde dat mijn boventanden door deze klap naar achter zaten.
Uit een verslag van de Spoedeisende Hulp blijkt onder meer het volgende:
Betreft: Dhr. [slachtoffer 2] , geb. [1964] .
Datum: 2 juli 2019.
1. Contusie mastoïd links
2. Loszittende voortand.
Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 2 juli 2019 (…) stond ik samen [met] mijn vriendin [getuige] buiten bij de ingang van mijn woning. Dit is op de [adres 2] in [plaatsnaam] .
Toen zag ik de vader van [A (voornaam)] [rechtbank: verdachte] aan komen lopen met een man waarvan ik vermoed dat het haar opa [rechtbank: [medeverdachte] ] is.
Ik hoorde de vader op een boze manier vragen of ik [slachtoffer 1 (voornaam)] was.
Hij maakte een boksende beweging recht vooruit met een vuist. Ik denk dat hij mij twee keer heeft geraakt. Een keer zacht links op mijn wang en later hard op mijn rechter jukbeen.
Mijn jukbeen is daarna opgezwollen.
Toen zij er waren begon de vader van [A (voornaam)] mijn vader klappen te geven. Ik heb hem twee keer uit zien halen met vermoedelijk zijn rechtervuist. Ik zag dat hij werd geraakt.
(…) op dat moment ging de andere man op mijn moeder af.
Hij draaide zich om en ik heb hem hierop met een arm (…) vastgepakt. Daarop vielen we samen. Hij viel naar achteren en ik viel naar voren. Ik heb met deze actie beide knieën pijn gedaan.
Op dat moment kwam die oude man op mij en mijn vriendin af en hij wilde me tegenhouden of slaan. Tijdens deze worsteling heeft hij mijn rechter onderarm pijn gedaan. (…) Ik heb nu een schaafwond en een sneetje op mijn arm.
Fotoblad:
Schaafplek knieën en lichte verdikking rechter knie.
Verdikking rechter jukbeen [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte en de medeverdachte als eerste de confrontatie zochten met aangever [slachtoffer 1] . Daarnaast past het letsel van beide aangevers bij de door hen omschreven geweldshandelingen. Gelet op deze overeenstemmende verklaringen, het letsel en de verklaringen van de verdachten, inhoudende dat zij fysiek contact hebben gehad met de aangevers, stelt de rechtbank vast dat dit letsel is toegebracht door de verdachten. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachten zich slechts hebben schuldig gemaakt aan wederzijds duw- en trekwerk met de aangevers.
Ten aanzien van de verweren van de verdediging, inhoudende dat het gepleegde geweld niet in vereniging, noch openlijk is geweest, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt ten eerste dat voor een bewezenverklaring van openlijk geweld niet is vereist dat elke geweldshandeling in vereniging dient te zijn gepleegd of plaats dient te vinden op een locatie die als “openlijk” kan worden beschouwd. Verder dient bij de beoordeling van de vraag of aan het bestanddeel “openlijk” is voldaan, gekeken te worden naar de (mogelijke) waarneembaarheid van de tenlastegelegde gedragingen vanaf de openbare weg, de (on)toegankelijkheid van die ruimte voor een ieder en de (mogelijke) aanwezigheid van in zekere zin willekeurig publiek in deze ruimte (vgl. ECLI:NL:HR:2019:722, r.o. 2.4). Uit het procesdossier volgt dat de confrontatie tussen de verdachten en de aangevers buiten de woning van de aangevers voor de deur aanving. Daar was op dat moment ook een getuige, te weten [getuige] . Nadat het geweld was gestart, verplaatste het zich in korte tijd naar het portiek binnen het gebouw. De ingang bestond gedeeltelijk uit een glazen wand, waardoor willekeurig publiek naar binnen kon kijken. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor het geheel aan geweldshandelingen zowel buiten het portiek als daarbinnen, wordt voldaan aan het bestanddeel “openlijk” in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Het is één samenstel van feitelijke gedragingen die elkaar in een kort tijdsbestek hebben opgevolgd. Het past niet om hierin een knip aan te brengen door het buiten begonnen geweld anders te beoordelen dan het geweld in de portiek waarnaar verdachte, medeverdachte en de slachtoffers zich kennelijk verplaatst hebben. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het geweld in vereniging is gepleegd, omdat de verdachten elkaar te hulp schoten en het geweld gericht was tegen dezelfde personen. Met de bewijsmiddelen is het verweer van de medeverdachte dat deze slechts de-escalerend gehandeld heeft weerlegd. De medeverdachte verklaart ook zelf dat hij “om zich heen is gaan slaan.”
De rechtbank acht het onder feit 1, primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.