ECLI:NL:RBMNE:2021:5086

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 4611
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake kadastrale perceelgrenzen en de uitvoering van een kort geding vonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en de bewaarder van het kadaster en de openbare registers als verweerder. De zaak betreft de uitvoering van een kort geding vonnis van 31 augustus 2020, waarin is bepaald dat de bewaardersverklaring van 7 juli 2020 verwijderd moet worden en dat de perceelvorming van 23 maart 2020 hersteld moet worden. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de inschrijving van het vonnis in de openbare registers en hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, dat hun bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 juli 2021, waarbij eisers en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Schamp, aanwezig waren. Derde-belanghebbende was ook aanwezig met zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de discussie over de erfgrenzen van het perceel, dat in 2013 aan derde-belanghebbende is overgedragen, eerder aan de civiele rechter is voorgelegd, die op 29 juli 2019 een vonnis heeft gewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en vormt de basis voor de huidige procedure.

Eisers hebben aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 14, derde lid, van het Kadasterbesluit, omdat zij niet aanwezig waren bij de inmeting van de erfgrenzen. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep van eisers niet kan leiden tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit, aangezien verweerder uitvoering heeft gegeven aan het vonnis van de kort geding rechter. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

en

de bewaarder van het kadaster en de openbare registers, verweerder

Als derde-belanghebbende neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. P.J. Gijsbertsen).

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder uitvoering gegeven aan het vonnis in kort geding van 31 augustus 2020 waarin is bepaald dat de bewaardersverklaring van 7 juli 2020 verwijderd moet worden, dan wel de gevolgen ervan ongedaan gemaakt moeten worden, zodanig dat het vonnis de daarin beoogde werking zal hebben, en de perceelvorming van 23 maart 2020 hersteld moet worden.
In het besluit van 3 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens eisers is [eiser 2] verschenen. Verweerder is verschenen in de hoedanigheid van mr. P.A.M. Schamp samen met landmeetkundig specialist [A] . Derde-belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. In 2013 is een gedeelte van een bestaand kadastraal perceel van eisers overgedragen aan derde-belanghebbende (het perceel). Over de erfgrenzen van het perceel bestaat discussie. Deze discussie is voorgelegd aan deze rechtbank, waarna op 29 juli 2019 de civiele rechter een vonnis heeft gewezen (het vonnis). In het vonnis zijn de erfgrenzen van het perceel vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Eisers hebben op 25 oktober 2019 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2. In januari 2020 heeft derde-belanghebbende aan verweerder verzocht om het vonnis in te schrijven in de openbare registers. Op 10 februari 2020 heeft naar aanleiding van dit verzoek op basis van het vonnis een nieuwe aanwijs van de voorlopig kadastrale grenzen plaatsgevonden. Om de grenzen definitief uit te voeren moet het vonnis in de openbare register te worden ingeschreven. Op 23 maart 2020 heeft verweerder het vonnis ingeschreven en zijn de nieuwe perceel grenzen opgenomen in het kadaster (de perceelvorming).
3. Op 18 mei 2020 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de aanwijs en de inschrijving van het vonnis door verweerder. Verweerder heeft op 23 juni 2020 het bezwaar van eisers gegrond verklaard en bepaald dat het vonnis ten onrechte is ingeschreven in de openbare registers. Op 7 juli 2020 heeft verweerder een bewaardersverklaring opgenomen bij het ingeschreven vonnis, waarin staat vermeld dat het vonnis ten onrechte is ingeschreven.
4. Vervolgens heeft derde-belanghebbende aan de kort geding rechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de perceelsvorming gebaseerd op het vonnis wordt hersteld. Op 31 augustus 2020 heeft de kortgedingrechter vonnis gewezen en bepaald dat verweerder de bewaardersverklaring van 7 juli 2020 moet verwijderen, dan wel de gevolgen ervan ongedaan moet maken, zodanig dat het vonnis de daarin beoogde werking zal hebben, en dat verweerder de perceelvorming van 23 maart 2020 (op basis van het vonnis) moet herstellen.
Het bestreden besluit
5. Vervolgens heeft verweerder heeft met het primaire besluit uitvoering gegeven aan het vonnis in kort geding van 31 augustus 2020. Verweerder heeft dit besluit in zijn beslissing op bezwaar gehandhaafd.
Het beroep van eisers
6. Eisers voeren aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 14, derde lid, van het Kadasterbesluit, omdat zij niet bij de inmeting van de erfgrenzen door de landmeter op 10 februari 2020 aanwezig waren. Volgens eisers hadden zij bij de inmeting aanwezig moeten zijn, omdat er twijfel bestaat over de erfgrenzen. In het vonnis in de civiele bodemprocedure zijn de grenzen namelijk op twee punten aan de hand van erfgrenspalen omschreven en tijdens de inmeting heeft derde-partij de verkeerde paal aangewezen waardoor de ambtenaar vanaf de verkeerde paal is gaan meten. Eisers zijn van mening dat het bestreden besluit daarom geen stand kan houden. Eisers verzoeken aan de rechtbank om te bepalen dat de omschrijving van de ligging van de grenzen op grond van het civiele vonnis opnieuw moet plaatsvinden waarbij beide partijen inlichtingen aan de ambtenaar verschaffen.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eisers er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit onrechtmatig is. In artikel 14, derde lid, Kadasterbesluit is inderdaad bepaald dat aanwijzing van de erfgrens door partijen alleen niet noodzakelijk is wanneer over de omschrijving van de nieuwe grenzen in het ingeschreven stuk naar het oordeel van de met meting belaste ambtenaar geen twijfel bestaat en de afpaling niet in tegenspraak is met hetgeen de ambtenaar heeft waargenomen. Verweerder heeft met het bestreden besluit echter uitvoering gegeven aan het vonnis van de kort geding rechter van 31 augustus 2020. Daarin is kort gezegd bepaald dat verweerder de perceelsvorming op grond van het vonnis moet herstellen. Het beroep van eisers dat zij ten onrechte niet bij de inmeting zoals die voorafgaande aan die perceelsvorming op 10 februari 2020 aanwezig waren, verhoudt zich niet met het feit dat het vonnis in kort geding de grondslag is voor het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Zoals ter zitting is besproken bevat het beroepschrift van eisers geen andere beroepsgronden dan de bovenstaande. Het beroepschrift bevat weliswaar een aantal andere bezwaren van eisers tegen de algehele gang van zaken ten aanzien van het perceel, maar die bezwaren zijn (vooral) gericht tegen het oordeel van de kort geding rechter in het vonnis van 31 augustus 2020, dat hier niet ter toetsing voorligt. Deze bezwaren behoeven derhalve geen bespreking.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.