ECLI:NL:RBMNE:2021:5072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 19/3796-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak inzake vergoeding van smartengeld door de korpschef van politie

Op 17 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een verzetsprocedure tegen een eerdere uitspraak van 29 mei 2020. De zaak betreft een beroep dat door mevrouw [A] is ingediend op 24 september 2019, omdat de korpschef van politie niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag om vergoeding van smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep gegrond verklaard, maar de korpschef heeft hiertegen verzet aangetekend.

Tijdens de zitting op 17 maart 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 29 mei 2020 ten onrechte was gedaan zonder zitting, terwijl er wel degelijk twijfel bestond over de beslistermijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef gelijk had in zijn betoog dat de beslistermijn van 8 weken, zoals bedoeld in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet van toepassing was. In plaats daarvan moet gekeken worden naar de beslistermijn uit artikel 5 van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp).

De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 29 mei 2020 komt te vervallen. De zaak wordt voortgezet in de staat waarin deze zich bevond, waarbij de rechtbank verder onderzoek zal doen naar de vraag of de beslistermijn op 20 augustus 2019 was verstreken. Partijen zullen hierover nog bericht ontvangen. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen aan de opposant, en tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3796-V

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van17 maart 2021 op het verzet van

De korpschef van politie, opposant,

(gemachtigde: mr. I.G.J. van den Broek).
Deze uitspraak gaat over het beroep dat door [A] is ingediend op 24 september 2019, omdat opposant niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag om vergoeding van smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
In de uitspraak van 29 mei 2020 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Namens opposant is zijn gemachtigde verschenen. Mevrouw [A] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, de heer [gemachtigde].
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaard het verzet gegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 29 mei 2020 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze verzetsprocedure beoordeelt de rechtbank of de uitspraak van de rechtbank van 29 mei 2020 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Opposant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank van 29 mei 2020, omdat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de algemene beslistermijn van 8 weken zoals bedoeld in artikel 4:13 van de Awb, te rekenen vanaf de datum van de aanvraag. Op grond van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp) geldt een afwijkende regeling voor wat betreft de beslistermijnen.
4. De rechtbank is het eens met opposant. Er moet gekeken worden naar de beslistermijn uit artikel 5 van de Rvbp in combinatie met de artikelen 3 en 4 van de Rvbp. Dat betekent dat de uitspraak van 29 mei 2020 komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de staat waarin het zich bevond: de beoordeling van het beroep dat mevrouw [A] heeft ingesteld omdat er niet op tijd is beslist op de aanvraag om vergoeding van smartengeld op grond van artikel 54a van Barp.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om meteen uitspraak te doen op dit beroep. In die zaak moet de vraag worden beantwoord of op 20 augustus 2019, dus op de dag van de ingebrekestelling, de beslistermijn was verstreken. Partijen zijn het er niet over eens of dat zo was, en dat is omdat partijen allebei een andere visie hebben over wanneer sprake is van een eindsituatie in de zin van artikel 4, lid 2, van de Rvbp. Het is de rechtbank niet zonder meer duidelijk wie er gelijk heeft op dit punt. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Het is niet uitgesloten dat daarover nog standpunten uitgewisseld moeten worden door partijen, eventueel op een zitting.
6. Partijen krijgen over de verdere behandeling nog bericht.
7. Er zijn door opposant geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.