Uitspraak
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van17 maart 2021 op het verzet van
De korpschef van politie, opposant,
Beslissing
Overwegingen
.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 17 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een verzetsprocedure tegen een eerdere uitspraak van 29 mei 2020. De zaak betreft een beroep dat door mevrouw [A] is ingediend op 24 september 2019, omdat de korpschef van politie niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag om vergoeding van smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep gegrond verklaard, maar de korpschef heeft hiertegen verzet aangetekend.
Tijdens de zitting op 17 maart 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 29 mei 2020 ten onrechte was gedaan zonder zitting, terwijl er wel degelijk twijfel bestond over de beslistermijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef gelijk had in zijn betoog dat de beslistermijn van 8 weken, zoals bedoeld in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet van toepassing was. In plaats daarvan moet gekeken worden naar de beslistermijn uit artikel 5 van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp).
De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 29 mei 2020 komt te vervallen. De zaak wordt voortgezet in de staat waarin deze zich bevond, waarbij de rechtbank verder onderzoek zal doen naar de vraag of de beslistermijn op 20 augustus 2019 was verstreken. Partijen zullen hierover nog bericht ontvangen. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen aan de opposant, en tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.