ECLI:NL:RBMNE:2021:5066

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/3421
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag Wob-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 september 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Minister van Justitie en Veiligheid, die niet tijdig heeft beslist op een aanvraag op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had zijn aanvraag op 26 mei 2021 ingediend, welke op 27 mei 2021 door verweerder was ontvangen. De wettelijke termijn voor een beslissing op de aanvraag was vier weken, maar deze termijn werd door verweerder met vier weken verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 22 juli 2021 genomen had moeten worden. Eiser heeft verweerder op 26 juli 2021 in gebreke gesteld, maar er was sindsdien geen besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat er omstandigheden zijn die een langere termijn rechtvaardigen, zoals de noodzaak om derde belanghebbenden te raadplegen en afstemming met andere ministeries. De rechtbank heeft deze omstandigheden als bijzonder geval erkend en bepaald dat verweerder uiterlijk op 1 oktober 2021 een besluit moet nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Ook is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

De Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: K. Werkhorst)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 26 mei 2021 en deze aanvraag is op 27 mei 2021 ontvangen door verweerder. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6 van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Verweerder heeft bij brief van 24 juni 2021 deze termijn met vier weken verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 22 juli 2021 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder moet beslissen voorbij is. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 26 juli 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 26 augustus 2021 gevraagd om een langere termijn omdat er derde belanghebbenden moesten worden gevraagd om een zienswijze, waardoor de voorbereiding van het besluit meer tijd in beslag neemt. Daarnaast dient afstemming plaats te vinden met het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat - dat eenzelfde Wob-verzoek - heeft ontvangen. Deze afstemming verliep trager gedurende het zomerreces omdat mede door beperkingen ter bestrijding van covid-19 in het voorjaar meer ambtenaren met verlof waren. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoek op het terrein van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid ligt. Dit betreft een organisatiedeel dat grote aantallen Wob-verzoeken ontvangt en in behandeling heeft over covid-19. Verweerder geeft tot slot aan dat het besluit op dit verzoek eind september 2021 naar eiser kan worden verstuurd.
7. De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder aanleiding een langere termijn te bepalen dan twee weken. De door verweerder genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank bepaalt dat verweerder uiterlijk op 1 oktober 2021, een besluit moet nemen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 1 oktober 2021 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh griffier
.De beslissing is uitgesproken op 13 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.