In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 september 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Minister van Justitie en Veiligheid, die niet tijdig heeft beslist op een aanvraag op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had zijn aanvraag op 26 mei 2021 ingediend, welke op 27 mei 2021 door verweerder was ontvangen. De wettelijke termijn voor een beslissing op de aanvraag was vier weken, maar deze termijn werd door verweerder met vier weken verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 22 juli 2021 genomen had moeten worden. Eiser heeft verweerder op 26 juli 2021 in gebreke gesteld, maar er was sindsdien geen besluit genomen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat er omstandigheden zijn die een langere termijn rechtvaardigen, zoals de noodzaak om derde belanghebbenden te raadplegen en afstemming met andere ministeries. De rechtbank heeft deze omstandigheden als bijzonder geval erkend en bepaald dat verweerder uiterlijk op 1 oktober 2021 een besluit moet nemen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Ook is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.