In deze zaak heeft eiser op 13 februari 2021 beroep ingesteld tegen een brief van het Openbaar Ministerie Midden-Nederland, gedateerd 15 december 2020. In deze brief werd aan eiser meegedeeld dat zijn aangifte ter zake van valsheid in geschrifte niet in behandeling zou worden genomen. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat zij uitsluitend bevoegd is om te oordelen over besluiten waartegen bezwaar of beroep openstaat. Klachten en aangiften worden niet beschouwd als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij niet voldoen aan de definitie van een besluit zoals neergelegd in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank wijst erop dat de wetgever in artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb heeft bepaald dat artikel 8:1 van de Awb, en daarmee de mogelijkheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Aangezien de klacht van eiser betrekking heeft op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, kan daarover niet bij de bestuursrechter geprocedeerd worden. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het ingestelde beroep.
De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, en de beslissing is op 24 augustus 2021 openbaar gemaakt. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.