ECLI:NL:RBMNE:2021:5053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
16/652829-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot het maken van een foto of film van een persoon in een toilet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het maken van een foto of film van een aangeefster in een damestoilet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 april 2017 in Nieuwegein met een mobiele telefoon een poging heeft gedaan om een afbeelding van de aangeefster te maken, terwijl zij zich in een niet voor het publiek toegankelijke plaats bevond. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de verdachte al op 12 april 2017 was gehoord en het vonnis pas op 20 oktober 2021 werd gewezen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard, maar heeft besloten geen straf op te leggen, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiaire feit als bewezen verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is, maar heeft geen straf of maatregel opgelegd, verwijzend naar artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/652829-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 11 april 2017 te Nieuwegein met een mobiele telefoon een afbeelding van [aangeefster] in het damestoilet heeft vervaardigd;
Subsidiairis dit ten laste gelegd als een poging daartoe.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen en verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit, nu onvoldoende is komen vast te staan of verdachte daadwerkelijk een foto van [aangeefster] heeft gemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Daartoe overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of verdachte daadwerkelijk een foto dan wel een filmpje heeft gemaakt van aangeefster.
Het subsidiaire ten laste gelegde feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 oktober 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 april 2017, genummerd PL0900-2017108905-1 opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 3 en 4.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 april 2017 te Nieuwegein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een mobiele telefoon, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van [aangeefster] , aanwezig in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een van de damestoiletten van het winkelbedrijf [winkelbedrijf] een afbeelding, te weten een foto en/of een video en/of een film te vervaardigen,
  • het damestoilet is binnengegaan gelegen naast het toilet waar die [aangeefster] zich bevond en
  • (vervolgens) zijn hand met daarin een mobiele telefoon met de camera naar de bovenzijde gericht onder het tussenschot van de toiletten heeft gebracht/gehouden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot gebruik maken van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een andere niet voor publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 15 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 7 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu het ten laste gelegde feit een feit uit 2017 betreft. Vanwege het tijdsverloop is de verdediging van oordeel dat geen straf meer dient te worden opgelegd aan verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft gepoogd een foto of opname van aangeefster met zijn mobiele telefoon te maken, terwijl zij op het damestoilet zat in de [winkelbedrijf] . Verdachte heeft alleen al door een begin van uitvoering van die handeling te maken een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Zij mocht er immers op vertrouwen dat ze op het damestoilet niet met apparatuur bespied zou worden. Verdachte heeft door zijn handelen helemaal geen rekening gehouden met de privacy van aangeefster.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 juni 2021.
Geen straf
Vooropgesteld heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt in deze strafzaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen vierentwintig maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 12 april 2017 gehoord in deze zaak, terwijl het vonnis op 20 oktober 2021 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, gerekend vanaf april 2017, in aanzienlijke mate overschreden. In beginsel leidt dit tot strafvermindering.
De rechtbank acht een geldboete voor onderhavig feit passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank deze geldboete geheel voorwaardelijk aan verdachte willen opleggen. Nu verdachte op de dag van dit veroordelend vonnis ook wordt veroordeeld voor een viertal feiten in een ander vonnis, waarbij onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden aan verdachte wordt opgelegd, acht de rechtbank het niet opportuun om daarnaast in deze zaak nog een voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de ernst van het feit, de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zich leent voor dit soort situaties. De rechtbank zal verdachte daarom geen straf of maatregel opleggen voor het bewezen verklaarde.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Artikel 9a Sr
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door M.E. Falkmann, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2021. De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 11 april 2017 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een mobiele telefoon, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [aangeefster] , aanwezig in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een van de damestoiletten van het winkelbedrijf [winkelbedrijf] , (een) afbeelding(en), te weten (een) foto(‘s) en/of (een) video(‘s) en/of (een) film(s), heeft vervaardigd;
art. 139f ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2017 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een mobiele telefoon, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van [aangeefster] , aanwezig in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een van de damestoiletten van het winkelbedrijf [winkelbedrijf] (een) afbeelding(en), te weten (een) foto(‘s) en/of (een) video(‘s) en/of (een) film(s), te vervaardigen,
  • het damestoilet is binnengegaan gelegen naast het toilet waar die [aangeefster] zich bevond en/of
  • (vervolgens) zijn hand met daarin een mobiele telefoon met de camera naar de bovenzijde gericht onder het tussenschot van de toiletten heeft gebracht/gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 139f ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht