Op 19 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van meerdere vernielingen en diefstallen in vereniging. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een terechtzitting op 5 oktober 2021. De officier van justitie, mr. A.A. Nieli, heeft de vordering en standpunten gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.I.B. Hoffman, hun verdediging hebben gevoerd. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk vernielen van goederen die toebehoorden aan verschillende benadeelde partijen, waaronder camping [benadeelde 2] en [benadeelde 3] B.V., en diefstal van accuboormachines en andere goederen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder de diefstal van putdeksels. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte deze feiten had gepleegd. De bewezenverklaring omvatte echter wel de vernielingen en diefstallen die de verdachte samen met anderen had gepleegd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft de vorderingen van [benadeelde 1] en [A] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vorderingen onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en de beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.