ECLI:NL:RBMNE:2021:5044

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/2663
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende gemotiveerd besluit over aanwijzing parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De zaak betreft de aanwijzing van twee parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen, zoals vastgesteld in een besluit van 7 december 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door verweerder in een bestreden besluit van 10 mei 2021 ongegrond is verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2021 behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende had gemotiveerd en voorbereid. Er ontbrak beleid en richtlijnen voor de plaatsing van laadpalen, en de belangen van de bewoners waren niet adequaat afgewogen. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet inzichtelijk had gemaakt welke belangen bij het verkeersbesluit waren betrokken en hoe deze tegen elkaar waren afgewogen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser opnieuw in de bezwaarprocedure gehoord moet worden. Tevens werd verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: D. van der Vegt).

Procesverloop

In het besluit van 7 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder ter hoogte van de [adres] te [woonplaats], twee parkeerplaatsen aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen.
In het besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2021 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verkeersbesluit
1. Verweerder heeft twee aanvragen ontvangen voor het aanwijzen van een parkeerplaats voor het opladen van een elektrisch voertuig, later heeft verweerder nog een derde aanvraag hiervoor ontvangen. Bij besluit van 7 december 2020, gepubliceerd in de Staatscourant op 30 december 2020, heeft verweerder de verkeersmaatregel vastgesteld voor het plaatsen van het verkeersbord E4 bij twee parkeerplaatsen, met het onderbord ‘alleen voor opladen elektrische voertuigen’ alsmede met onderbord OB504 volgens bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Reglement), ter hoogte van de [adres] te [woonplaats]. Daartoe overweegt verweerder dat er twee aanvragen zijn ingediend die voldoen aan de gestelde voorwaarden. De aanvragen zijn gecombineerd voor één elektrische laadpaal zodat er minder parkeerplaatsen gereserveerd hoeven te worden. Door het plaatsen van de laadpaal treedt er een verschuiving op in de beschikbaarheid van het type parkeerplaatsen, maar het aantal parkeerplaatsen blijft ongewijzigd. Ter hoogte van deze specifieke locatie zijn veel inritten voor bewoners, waardoor de parkeerdruk in de openbare ruimte lager is. Ook liggen alternatieve locaties verder van de woonadressen van de aanvragers. Verweerder heeft overleg gepleegd met de korpschef van de politieregio Midden-Nederland.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat de richtlijnen voor het plaatsen van aanvragen zijn onderverdeeld in drie onderdelen, strategisch, installatie en onderhoud en verkeersveiligheid. Er is geen alternatieve locatie in de buurt van de aanvragers aanwezig is, waardoor de beoogde locatie aan de [adres] de enige uitvoerbare locatie is.
Gronden beroep
3. Eiser voert aan dat verweerder in het verkeersbesluit de genoemde belangen zoals genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet (Wvw) onvoldoende tegen elkaar zijn afgewogen. De in het artikel genoemde belangen worden in het verkeersbesluit niet genoemd. Ook heeft verweerder de belangen van de bewoners onvoldoende in zijn besluitvorming betrokken. De parkeerdruk neemt namelijk wel toe. Er is niet slechts sprake van verschuiving van de beschikbaarheid van het type parkeerplaatsen. Uit het primaire besluit lijkt te volgen dat ook een derde parkeerplaats is vervallen. Uit de nadere motivering van verweerder in het bestreden besluit volgt dat de gemeente de richtlijnen niet in acht geeft genomen en heeft beslist dat de laadpaal in het midden tussen de woonadressen van de aanvragers geplaatst moest worden. Er zijn legio alternatieve locaties waarbij er geen verkeersdruk en minder parkeerdruk bestaat, die heeft verweerder onvoldoende onderzocht.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de doelen die hij met het verkeersbesluit wil realiseren. Nadat verweerder heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient hij die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt verweerder beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Verweerder hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de belangen die eraan ten grondslag liggen worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In het primaire besluit heeft verweerder alleen artikel 2, tweede lid, onder a, van de Wvw als verkeersbelang genoemd. Andere verkeersbelangen heeft verweerder niet specifiek genoemd. Weliswaar heeft verweerder in het verweerschrift ook nog verwezen naar artikel 2, tweede lid, onder c, van de WVW en artikel 2, derde lid, onder a, van de WVW, maar het verkeersbesluit en het bestreden besluit noemen die belangen niet. Ook heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Dit blijkt niet uit het primaire besluit, het bestreden besluit of het verweerschrift. Daar komt bij dat verweerder op de zitting heeft verklaard dat er geen beleid is gemaakt waarin de criteria voor het plaatsen van een laadpaal bij een parkeerplek zijn opgenomen. Verweerder heeft toegelicht dat is gekeken of de betreffende parkeerplaatsen voldoen aan de richtlijnen van MRAE. Die richtlijnen zijn echter niet opgenomen in het besluit, dan wel in het bestreden besluit. Ook in de beroepsprocedure zijn de richtlijnen niet overgelegd. Hierdoor heeft de rechtbank geen zicht op de criteria die voor verweerder van belang zijn geweest bij de afweging van de belangen bij het nemen van het besluit. Indien verweerder geen beleid of richtlijnen heeft opgesteld over het plaatsen van laadpalen, zou verweerder alsnog een juist verkeersbesluit kunnen nemen indien in het verkeersbesluit een motivering wordt gegeven over de toegepaste criteria. Een dergelijke motivering ontbreekt in het primaire besluit en in het bestreden besluit. Omdat er geen kenbaar afwegingskader is, kan de rechtbank niet beoordelen of de gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doelen. Verweerder heeft met het verkeersbesluit niet inzichtelijk gemaakt welke belangen daarmee worden gediend en ook is niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
6. De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat verweerder het bestreden besluit opnieuw moet motiveren en verweerder beleidsvrijheid heeft ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank anders te ver in die beleidsvrijheid zou treden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Dit geeft verweerder de mogelijkheid om eiser in de bezwaarprocedure nogmaals te horen. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar een termijn van acht weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 181,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 11 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.