ECLI:NL:RBMNE:2021:5043

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/1990 en UTR 21/2593
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvragen voor medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zorgaanbieder, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de afwijzing van subsidieaanvragen voor medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Eiseres had in totaal twee aanvragen ingediend voor vergoeding van zorgkosten voor twee personen, [A] en [B], die volgens de zorgverzekeringssystemen niet verzekerd waren. De minister had de aanvragen afgewezen op basis van informatie uit het Registratiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RBVZ) en de controle in VECOZO, waaruit bleek dat beide personen ten tijde van de zorgverlening verzekerd waren. Eiseres voerde aan dat de verzekeringen van [A] en [B] opgeschort waren en dat zij feitelijk onverzekerd waren, waardoor de afwijzing van de aanvragen onterecht was.

De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvragen niet had mogen afwijzen, omdat de zorgaanbieder in VECOZO had gecontroleerd of de patiënten verzekerd waren en dat de informatie uit RBVZ niet relevant was voor de beoordeling van de subsidieaanvragen. De rechtbank stelde vast dat de zorgaanbieder niet de bevoegdheid had om na te gaan of er sprake was van een opgeschorte verzekering en dat de minister niet had aangetoond dat de zorgkosten op een andere manier verhaald konden worden. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de minister op om binnen acht weken nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. Tevens werd de minister opgedragen om het griffierecht van €720,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1990 en UTR 21/2593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: M. Knoester).

Procesverloop

In twee afzonderlijke besluiten van 27 oktober 2020 (primair besluit 1) en 5 februari 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder de twee afzonderlijke subsidieaanvragen van eiseres in het kader van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan Onverzekerden (Subsidieregeling) afgewezen.
In de besluiten van 10 maart 2021 (bestreden besluit 1) en 12 mei 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Aanvraag
1. Op 7 augustus 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van een behandeling van in totaal € 2.578,21. De betrokkene, [A]., had volgens raadpleging in VECOZO vanaf 29 oktober 2019 geen lopende verzekering meer bij FBTO. Daarom heeft verweerder een aanvraag ingediend in het kader van de Subsidieregeling.
Op 11 december 2020 heeft eiseres wederom een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van een behandeling in totaal € 385,-. De betrokkene [B] had, volgens raadpleging in VECOZO vanaf 2 april 2018 geen lopende verzekering meer bij het Zilveren Kruis. Daarom heeft verweerder ook voor deze kosten een aanvraag ingediend in het kader van de Subsidieregeling.
Bestreden besluitvorming
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat is gebleken dat de behandelde personen ten tijde van de zorgdatum verzekerd waren op grond van de Zorgverzekeringwet (Zvw). Dit blijkt uit het systeem Registratiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RBVZ).
3.1.
In het bestreden besluit 1 heeft verweerder toegelicht dat uit navraag bij FBTO gebleken is dat voor de betrokkene [A]. sprake is van een opgeschorte zorgpolis. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder toegelicht dat er sprake was van een verzekeringsovereenkomst tussen [B] en Zilveren Kruis op het moment van de zorgverlening. Volgens verweerder is dan sprake van een opgeschorte verzekering vanwege detentie ten tijde van de geleverde zorg. Uit artikel 24, eerste lid, van de Zvw volgt dat de Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk is voor de zorg aan gedetineerden. Indien een patiënt met een opgeschorte zorgverzekering vanwege detentie zich meldt bij de zorgaanbieder, valt niet uit te sluiten dat de opschorting van de zorgverzekering onterecht is. De ex-gedetineerde moet zich na afloop van de detentie zelf melden bij de zorgverzekeraar, waarna de zorgverkering herleeft op grond van artikel 24 van de Zvw.
3.2.
Verder stelt verweerder zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat de omstandigheid dat [A]. en [B] geen zorgkosten konden claimen bij hun zorgverzekeraar, niet betekent dat eiseres de zorgkosten niet ergens anders kon verhalen. Indien [A]. en [B] ten tijde van de zorgverlening gedetineerd zouden zijn, had eiseres bij de Minister van Justitie en Veiligheid om vergoeding kunnen vragen. Voor zover sprake is van een ten onrechte opgeschorte zorgverzekering kan dit met terugwerkende kracht worden hersteld. Verweerder stelt voor dat eiseres met [A]. in gesprek gaat om na te gaan waarom de zorgverzekering opgeschort was en of dat terecht was. Indien dat niet zo was, zou verweerder de kosten kunnen verhalen op de zorgverzekeraar. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder gesteld dat de aanvraag ook afgewezen wordt op grond van artikel 3, vierde lid, onder a, van de Subsidieregeling.
Gronden
4.1.
Eiseres voert aan dat de gestelde verzekeringsovereenkomsten van [A]. met FBTO en van [B] met het Zilveren Kruis geen dekking bieden voor de geleverde noodzakelijke medische zorg. Ten tijde van de zorgverlening waren [A]. en [B] feitelijk onverzekerd, waardoor niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:925, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
4.2.
Op het moment van de verleende zorg waren [A]. en [B] volgens eiseres niet gedetineerd waardoor zij de zorgkosten niet kan verhalen op de Minister van Justitie en Veiligheid. Het zou ook in strijd met de AVG zijn als er wel een dergelijk verzoek wordt ingediend. Daarnaast is de opmerking van verweerder dat eiseres in gesprek kan gaan met [A]. over diens verzekering opmerkelijk en mist wettelijke grondslag. Ook zou een verzoek om vergoeding van de zorgkosten bij de verzekeraar zinloos zijn geweest, omdat verweerder niet wist welke zorgverzekeraar dat had moeten zijn, aangezien [A]. en [B] volgens VECOZO niet langer verzekerd waren bij hun voormalige zorgverzekeraars. Tot slot voert eiseres aan dat zij heeft geprobeerd om de zorgkosten op [A]. en [B] te verhalen en hen een factuur en een betalingsherinnering heeft gestuurd. Eiseres heeft daarop geen betaling en ook geen reactie ontvangen.
Juridisch kader
5. Artikel 3, eerste lid, van de Subsidieregeling bepaalt dat de minister subsidie kan verstrekken aan zorgaanbieders voor het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan een persoon, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in artikel 122a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, die niet verzekerd is of waarvan de verzekering niet is vast te stellen.
Artikel 3, vierde lid, van de Subsidieregeling bepaalt dat geen subsidie wordt verstrekt voor zover de kosten voor de verleende zorg:
a. op de onverzekerde persoon, bedoeld in het eerste lid kunnen worden verhaald,
b. op grond van een andere wettelijke regeling kunnen worden vergoed of
c. hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend is.
In de Toelichting op de Subsidieregeling staat dat zorgaanbieders aan de patiënt kunnen vragen of hij verzekerd is. Voor een Nederlandse zorgverzekering kan de zorgaanbieder met VECOZO (het communicatiepunt voor ketenpartijen in de zorg) via de controle op verzekeringsrecht (COV) nagaan bij welke zorgverzekeraar de patiënt is ingeschreven voor de basisverzekering en/of een aanvullend pakket. Deze gegevens worden beschikbaar gesteld door de zorgverzekeraars. [1]
In de Toelichting op de aanpassing van de Subsidieregeling in verband met het vervallen van de verzekeringsplicht en enkele andere wijzigingen staat verder vermeld: “Omdat op grond van artikel 3, vierde lid, onder b, van de subsidieregeling, vergoeding van zorg aan een verzekerde persoon is uitgesloten, controleren zorgaanbieders of een persoon verzekerd is. Zij doen daarvoor een controle in het verzekerdensysteem van de zorgverzekeraars (cov). Indien de zorgaanbieder vaststelt dat een persoon aan wie zorg is verleend, verzekerd is ingevolge de Zorgverzekeringswet, zal hij geen melding bij de gemeentelijke geneeskundige dienst doen in het kader van artikel 3, zesde lid, van de subsidieregeling.” [2]
Oordeel van de rechtbank
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 3 van de Subsidieregeling meebrengt dat sprake is van een onverzekerde patiënt als uit VECOZO blijkt dat iemand niet verzekerd is. Dit betekent dat verweerder een subsidieaanvraag niet kan weigeren als uit het informatiesysteem RBVZ andere informatie blijkt. Een zorgverlener kan in het systeem VECOZO niet zien of sprake is van een opgeschorte zorgverzekering. Uit de Toelichting op de Subsidieregeling volgt dat een zorgverlener controleert in VECOZO of de patiënt is verzekerd. Met het controleren in VECOZO heeft eiseres daarom voldaan aan haar onderzoeksplicht. Het standpunt van verweerder dat eiseres een nota moet indienen bij de Minister van Justitie en Veiligheid, of in overleg moet gaan met de zorgverzekeraar omdat [A]. en [B] wellicht ten onrechte niet zijn aangemeld bij de zorgverzekeraar na detentie, vindt de rechtbank onredelijk. De zorgverlener heeft immers niet de beschikking over informatie. Uit VECOZO volgt enkel of een patiënt ten tijde van de zorgverlening wel of niet verzekerd is. Daarnaast beschikt de zorgverlener niet over de bevoegdheid om bij de voormalige zorgverzekeraar na te gaan of er eventueel sprake is van een opgeschorte zorgverzekering in verband met detentie. Net als verweerder beschikt de zorgverlener niet over de bevoegdheid om bij de Minister van Justitie en Veiligheid na te gaan of, en in welke penitentiaire inrichting, [A]. en [B] in detentie zaten op het moment van de zorgverlening.
6.2
De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres voldoende inspanningen heeft verricht om de zorgkosten op [A]. te verhalen. Voor zover verweerder de subsidie mede op artikel 3, vierde lid, onder a, van de Subsidieregeling heeft geweigerd, is dat onterecht.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de subsidieaanvragen niet heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 3 van de Subsidieregeling. De beroepen zijn daarom gegrond.
Mandaat
8. De rechtbank is verder ambtshalve gebleken dat de bestreden besluiten door een onbevoegde medewerker van verweerder zijn genomen. Uit het Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging inzake Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden [3] blijkt dat de manager Klachten, Bezwaar en Beroep gemandateerd is om namens verweerder een beslissing op bezwaar te nemen. De bestreden besluiten zijn ondertekend door de manager Klantcontact Zvw. Omdat de beroepen gegrond worden verklaard en verweerder opnieuw op de bezwaren moet beslissen, zal verweerder erop moeten toezien dat de nieuwe besluiten op bezwaar bevoegd worden genomen.
Conclusie
9. De bestreden besluiten zijn in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank anders te ver in de bevoegdheid van verweerder zou treden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar moeten nemen. De rechtbank stelt voor het nemen van nieuwe beslissingen een termijn van acht weken.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar twee keer betaalde griffierecht ter hoogte van € 360,- vergoeden
(totaal € 720,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het totaal aan betaalde griffierecht van € 720,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 11 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Staatscourant 2017, 10332, p. 8.
2.Staatscourant 2019, 9630, p. 3.
3.Staatscourant 2 juni 2020, 28788.