ECLI:NL:RBMNE:2021:5019

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/1792
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende griffierecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2021, in de zaak met nummer UTR 21/1792, wordt het verzoek van de verzoeker om een voorlopige voorziening behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.E. Martis, heeft een verzoek ingediend bij de rechtbank, maar de rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting. Dit is mogelijk op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wanneer de rechtbank kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.

De rechtbank wijst erop dat iemand die om een voorlopige voorziening vraagt, griffierecht moet betalen, zoals vermeld in artikel 8:82, eerste lid, van de Awb. In dit geval bedraagt het griffierecht € 181,-. De rechtbank heeft de gemachtigde op 24 maart 2021 een aangetekende brief gestuurd met het verzoek om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Aangezien er geen bevestiging was dat deze brief was aangekomen, heeft de rechtbank op 19 juli 2021 opnieuw een aangetekende brief gestuurd, die onbestelbaar retour kwam. De rechtbank heeft vervolgens op 21 juli 2021 en 23 juli 2021 nogmaals brieven gestuurd, maar ook deze zijn onbestelbaar retour gekomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat het griffierecht niet is ontvangen en dat de verzoeker geen geldige reden heeft gegeven voor het niet betalen. Daarom heeft de rechtbank besloten het verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk te behandelen en het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, zoals bepaald in artikel 8:54 Awb. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1792

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , met v-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.E. Martis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien de rechtbank kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
2. Iemand die om een voorlopige voorziening vraagt moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:82, eerste lid, van de Awb. In dit geval is het griffierecht € 181,-.
3. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald, is de hoofdregel dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het griffierecht niet door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar verzoeker niets aan kan doen.
4. De rechtbank heeft de gemachtigde op 24 maart 2021 een aangetekende brief gestuurd, waarin staat dat verzoeker het griffierecht binnen twee weken moet betalen aan de rechtbank. Uit het track-en-trace systeem kon niet worden afgeleid of deze brief is aangekomen bij de gemachtigde. Daarom heeft de rechtbank de gemachtigde op 19 juli 2021 nogmaals een aangetekende brief gestuurd, waarin staat dat verzoeker het griffierecht binnen vier weken moet betalen aan de rechtbank. Deze brief is onbestelbaar retour gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft de brief op 21 juli 2021 per gewone post nog een keer aan de gemachtigde gestuurd. Ook deze brief is onbestelbaar retour gekomen bij de rechtbank. Op 23 juli 2021 heeft de rechtbank de brief per gewone post nog een keer naar het bezoekadres van de gemachtigde gestuurd.
5. De rechtbank heeft het griffierecht niet ontvangen. Verzoeker heeft daar geen geldige reden voor gegeven.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het verzoek om een voorlopige voorziening doen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 Awb).
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.