ECLI:NL:RBMNE:2021:5001
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [plaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 249.000,- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 256.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde van € 294.000,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning in overeenstemming was met de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen en dat de toegepaste waardecorrecties adequaat waren.
Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de gebreken van de woning, zoals gedateerde voorzieningen en onderhoudsproblemen. De rechtbank volgde dit standpunt niet en concludeerde dat de heffingsambtenaar de verschillen tussen de woningen voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 249.000,- werd gehandhaafd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.