ECLI:NL:RBMNE:2021:4971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
16/197978-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met ernstige gevolgen voor slachtoffer

Op 15 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 augustus 2020 in Bussum een 17-jarige jongen heeft aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer zonder aanwijsbare aanleiding tegen de grond geslagen en vervolgens meermalen op het hoofd van het bewusteloze slachtoffer gestompt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen, waaronder een gebroken neus en een hersenschudding. De rechtbank heeft in haar overwegingen het uitzonderlijk excessieve uitgaansgeweld en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 7.277,- is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, gezien de ernst van het delict en de noodzaak van vergelding en generale preventie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/197978-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. O. Smits, advocaat te Amsterdam, alsmede hetgeen mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, namens de benadeelde partij [slachtoffer] en deskundige M.J.F. de Jong van de reclassering naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair
op 1 augustus 2020 in Bussum heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, door hem (meermalen) in het gezicht te slaan/stompen en/of (meermalen) in het gezicht en/of tegen het hoofd te schoppen/stampen en/of te slaan/stompen;
subsidiair
op 1 augustus 2020 in Bussum [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, een hersenschudding, gebitschade en/of een snee in/op het achterhoofd en/of in de lip heeft toegebracht door hem (meermalen) in het gezicht te slaan/stompen en/of (meermalen) in het gezicht en/of tegen het hoofd te schoppen/stampen en/of te slaan/stompen;
meer subsidiair
op 1 augustus 2020 in Bussum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem in het gezicht te slaan/stompen en/of (meermalen) in het gezicht en/of tegen het hoofd te schoppen/stampen en/of te slaan/stompen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsman acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak ten aanzien van het feit primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schoppen/stampen tegen het hoofd en/of het lichaam van aangever [slachtoffer] . Uit het dossier en het verhandelde op de zitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast komen te staan dat verdachte dit heeft gedaan. Getuige [getuige] heeft dit weliswaar verklaard, maar dit wordt niet door een ander bewijsmiddel ondersteund, ook niet door de verbalisanten die het incident ter plaatse hebben waargenomen maar niets hebben verklaard over schoppen/stampen. De verklaring van [getuige] laat, gelet op dat laatste, vragen open over of en wanneer dat schoppen door verdachte zou hebben plaatsgevonden.
Bewijsmiddelen [1]
1. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingen [2] van 1 augustus 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op zaterdag 1 augustus 2020 bevonden wij ons in Bussum in een opvallend dienstvoertuig. Wij hoorden een persoon schreeuwen dat zijn vriend in elkaar geslagen werd op de Kloosterweg. Wij zijn de Kloosterweg ingereden. Wij zagen dat [slachtoffer] levenloos op de grond lag. Wij zagen dat het lichaam van [slachtoffer] slap was. Wij zagen dat het gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zat. Wij zagen [verdachte] op [slachtoffer] zitten. Wij zagen dat [verdachte] met zijn linkerknie naast de rechterzijde van het lichaam van [slachtoffer] zat. Wij zagen dat [verdachte] met zijn rechterknie naast de linkerzijde van het lichaam van [slachtoffer] zat. Wij zagen dat [verdachte] diverse keren zowel zijn linker als rechterarm om en om naar achteren bewoog en kennelijk met kracht naar voren bewoog. Wij zagen dat hij hierbij zijn beiden vuisten gebald had. Wij zagen dat de vuisten van [verdachte] om en om diverse keren het gezicht van [slachtoffer] raakten. Wij zagen dat het hoofd van [slachtoffer] heen en weer bewoog op het moment dat [verdachte] het gezicht van [slachtoffer] raakte. Wij zagen dat [slachtoffer] zich niet verdedigde. Wij zagen dat de armen van [slachtoffer] tijdens elke vuistslag in het gezicht naast zijn lichaam bleven liggen. Wij zagen dat zijn gehele lichaam slap was.
Gezien de feiten welke hier boven omschreven zijn en het feit dat [slachtoffer] zijn hoofd/gezicht niet kon beschermen hadden wij beiden sterk het gevoel dat de mishandeling niet langer moest duren. Wij waren bang dat als wij niet toevallig de straat ingereden waren dat [slachtoffer] ernstig hersenletsel op zou kunnen lopen of mogelijk zou kunnen overlijden. Dit baseren wij op de forse vuistslagen welke in het gezicht werden gegeven van een persoon welke buiten bewustzijn was.
Wij zagen dat beiden handen van [verdachte] onder het bloed zaten. Wij herkennen [verdachte] voor 100 procent als zijnde de persoon welke [slachtoffer] mishandelde.
2. E.R. Hendriks, chirurg, verbonden aan de afdeling Spoedeisende hulp van het ziekenhuis Tergooi heeft op 1 augustus 2020 in een
letselrapportage [3] over [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – geschreven:
Betreft: [slachtoffer] .
Geboortedatum: [2002] .
Bovengenoemde patiënt bezocht op 01-08-2020 de afdeling Spoedeisende hulp van Tergooi.
Twee missende tanden waarvan voortand meegenomen door politie. Na 50 min. ook tweede tand gebracht door politie.
Conclusie
Jongen van 17 jaar, S/N lichamelijke mishandeling, m.a.g.
1. Commotioneel beeld.
2. Neusfractuur links.
3. Avulsie centrale en laterale snijtand bovenkaak links.
4. Laceratie bovenlip links.
5. Laceratie achterhoofd.
6. Alcoholintoxicatie.
3. [getuige] heeft in een
proces-verbaal van verhoor getuige [4] van 12 augustus 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
A: Toen kwam hij[de rechtbank begrijpt: verdachte]
aangerend in een sprint en zonder dat [slachtoffer] kon reageren kreeg hij de eerste klap.V: Heb jij die klap gezien?A: Ja. met zijn linkerhoek met zijn linker vuist. Deze kwam aan de rechterkant van [slachtoffer] zijn gezicht.V: Wat gebeurde er met [slachtoffer] daarna?A: Die viel als een plank achterover. Net zoals je in de film ziet als iemand knock-out gaat.V: Waar kwam hij terecht?A: Met zijn hoofd op de stoeprand, vandaar dat gat op zijn hoofd.
V: Toen na de klap, wat gebeurde er toen?
A: De jongen[de rechtbank begrijpt: verdachte]
is boven [slachtoffer] gaan staan met zijn lichaam met zijn benen naast zijn bovenlichaam. Ik zag dat hij toen vuistslagen, afwisselde met links en rechts, tegen het hoofd van [slachtoffer] sloeg.
V: Wat zag je aan [slachtoffer] ?
A: Ja zijn hoofd ging heen en weer.
V: Hoeveel keer sloeg de jongen [slachtoffer] ?
A: Zo... Meer dan 20 keer denk ik.
Bewijsoverweging ten aanzien van het feit primair
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in het gezicht van aangever heeft gestompt, ten gevolge waarvan aangever ten val is gekomen en daarbij met zijn hoofd op een stoeprand is terecht gekomen, en daarna meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd van aangever heeft gestompt, terwijl aangever (bewusteloos) op de grond lag, met zijn hoofd op een stoeprand.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Het gedurende enige tijd vele malen stompen in het gezicht en tegen het hoofd van iemand die al bewusteloos op de grond ligt, levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij hem op. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd – door de zich daar bevindende vitale organen, in het bijzonder de hersenen – een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Aangever heeft ook een hersenschudding opgelopen. De kans op hersenletsel of de dood is reeds door een enkele harde vuistslag op het hoofd aanwezig, zeker wanneer iemand – zoals in dit geval – daardoor achterover valt met zijn hoofd op een stoeprand. Door vervolgens enige tijd met kracht op een wijze als door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] beschreven dóór te blijven stompen op het hoofd van het bewusteloze slachtoffer, die de vuistslagen niet kon afweren, wordt die kans aanmerkelijk. Niet voor niets hebben deze verbalisanten het handelen van verdachte als levensbedreigend ingeschat. Deze geweldshandelingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 1 augustus 2020 te Bussum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet hem
- met kracht in het gezicht heeft gestompt, ten gevolge waarvan hij ten val is gekomen en daarbij met zijn hoofd op een stoeprand is terecht gekomen en
- vervolgens meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestompt, terwijl hij (bewusteloos) op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, met het feit dat hij geen strafblad heeft en met de omstandigheden dat hij sinds het feit aan alle onderzoeken en reclasseringsbezoeken heeft meegewerkt en dat hij zijn leven op orde heeft. De raadsman heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een ruime proeftijd, zodat dit als stok achter de deur kan dienen. Daarnaast verzoekt de raadsman om een al dan niet flinke onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen en als bijzondere voorwaarde te stellen dat verdachte een geldbedrag ter hoogte van Є 2.500,- zal storten op de rekening van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft een 17-jarige jongen zonder een aanwijsbare aanleiding tegen de grond geslagen en is vervolgens op het hoofd van het bewusteloze slachtoffer in blijven stompen. Hij is daarmee pas gestopt door ingrijpen van de gealarmeerde politie. Diverse foto’s in het dossier tonen een bewusteloze jongen onder het bloed. De foto’s zijn schokkend vanwege de hoeveelheid bloed en het vervormde gezicht. De ouders hebben ter terechtzitting verklaard dat ze hun zoon in het ziekenhuis niet eens konden herkennen en dat is gelet op de foto’s uit het dossier (onder andere de pagina’s 7 t/m 13 en pagina 46) die de rechtbank heeft gezien goed voorstelbaar. Dit letsel roept de vraag op wat er gebeurd zou zijn als de politie iets later ter plaatse zou zijn gekomen; ernstiger hersenletsel of erger was dan te vrezen geweest.
De rechtbank acht het verontrustend dat verdachte zonder aanleiding een jongen, die hij helemaal niet kende, bijna dood heeft geslagen. Het slachtoffer was bovendien een minderjarige jongen, 17 jaar, een normale havo-scholier, die uit was geweest in zijn woonplaats. Door op zo’n agressieve en ongeremde wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Het handelen van verdachte heeft bij het slachtoffer, zo blijkt ook uit hetgeen zijn vader namens hem ter zitting heeft verteld, veel pijn en angst veroorzaakt. Het slachtoffer ondergaat nog steeds medische behandelingen waar hij telkens erg tegen op ziet; hij zal naar verwachting ook nog jaren behandeld moeten worden. Zijn kaak was vanwege zijn jonge leeftijd nog niet volgroeid, zodat een implantaat (mogelijk twee implantaten) nog niet permanent geplaatst kan worden. Het feit heeft dan ook nog altijd veel impact op het leven van slachtoffer. Bovenstaande rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ernstige geweldsfeiten als dit dragen ook in grote mate bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het moet voor iedereen mogelijk zijn om veilig uit te gaan en daarna ook weer veilig thuis te komen. Helaas is dat, door feiten als door verdachte gepleegd, niet meer vanzelfsprekend en zijn veel jongeren (en hun ouders) in uitgaansnachten voortdurend bedacht op onverwacht en ongericht geweld. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 24 augustus 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 10 november 2020, waarin de reclassering aangeeft dat het recidiverisico laag is. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaring van deskundige M.J.F. de Jong van de reclassering ter terechtzitting van 1 oktober 2021. Zij heeft aangegeven dat de reclassering geen behandeling adviseert en geen reden ziet om toezicht op te leggen. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 27 oktober 2020, opgesteld door D. Martens-Knevel, GZ-psycholoog. Uit de rapportage blijkt dat bij verdachte (ten tijde of voorafgaand aan het tenlastegelegde|) geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een geestesstoornis en er dus geen interventieadvies is.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voor het bewezenverklaarde gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, in het bijzonder vanuit het oogpunt van vergelding, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur rechtvaardigt. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat het delict uitzonderlijk excessief uitgaansgeweld betreft met ernstige gevolgen voor het slachtoffer. De straf moet tot uitdrukking brengen dat dergelijk uitgaansgeweld niet wordt getolereerd en streng wordt bestraft. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De strafdoelen zijn in dit geval immers vooral vergelding en generale preventie.
Alles overwegende is rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.777,-. Dit bedrag bestaat uit € 2.777,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schadevergoeding. Zij heeft verzocht dit te doen als voorschot, zodat de plaatsing van het implantaat op een later tijdstip nog kan worden vergoed. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding heeft zij aangevoerd dat de vordering tot een bedrag van € 7.000,- kan worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de vordering met betrekking tot de materiële schade geheel kan worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft hij verzocht een bedrag ter hoogte van € 3.000,- toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, nu de overige kosten kennelijk te maken hebben met toekomstige materiële schade en een beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Ook heeft de raadsman bepleit dat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat hij als gevolg van het hiervoor onder het primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De verdediging heeft deze schadeposten niet inhoudelijk betwist. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadeposten geheel toewijzen en komt uit op een bedrag van € 2.777,-, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 1 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling. De benadeelde partij heeft, onder het kopje immateriële schade, ook een bedrag van € 5.718,28 aan begrote toekomstige schade voor plaatsing en eventuele vervanging van implantaten genoemd. De rechtbank merkt dit aan als toekomstige
materiëleschade en zal de benadeelde partij ten aanzien van die schade, zoals verzocht, niet ontvankelijk verklaren; die schade zal dan, indien ingetreden, bij de burgerlijke rechter kunnen worden gevorderd.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde, blijvend lichamelijk letsel aan zijn voortanden en dus aangezicht heeft. Dat benadeelde partij, een 17-jarige scholier, ook anderszins in zijn persoon is aangetast door het psychische leed dat hij heeft overgehouden aan de aanval van verdachte, ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand. Rekening houdend met wat daarnaast in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend en met het feit dat de benadeelde partij nog niet uitbehandeld is, is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade op dit moment naar billijkheid kan worden vastgesteld op € 4.500,-. Een deel van de gevorderde immateriële schade houdt, blijkens de onderbouwing verband met mogelijke toekomstige behandelingen en de vraag of volledig herstel van het letsel aan het gebit mogelijk is. De benadeelde partij zal daarom voor het meerdere niet ontvankelijk worden verklaard, zodat die mogelijke toekomstige immateriële schade bij de burgerlijke rechter kan worden gevorderd.
Totale schadevergoeding
De rechtbank zal dan ook in totaal een bedrag van € 7.277,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 1 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling. De benadeelde partij zal voor het overige bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aanbrengen
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.277,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 1 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 70 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van € 7.277,-, bestaande voor een bedrag van € 2.777,- uit materiële schade en voor een bedrag van € 4.500,- uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 1 augustus 2020 tot dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.277,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 1 augustus 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 70 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2021.
Mr. R.P.P. Hoekstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2020 te Bussum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans op het hoofd geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en daarbij met zijn hoofd op een stoeprand is terecht gekomen en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen/op het lichaam geschopt/gestampt en/of geslagen/gestompt, terwijl die [slachtoffer] (bewusteloos) op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 augustus 2020 te Bussum, althans in het arrondissement Midden Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een hersenschudding, althans hersenletsel, en/of gebitsschade, waaronder een of meerdere ontbrekende en/of loszittende tand(en) met mogelijk blijvende zenuwschade, en/of een snee in/op het achterhoofd en/of in/op de lip heeft toegebracht, door die [slachtoffer]
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans op het hoofd te slaan/stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en daarbij met zijn hoofd op een stoeprand is terecht gekomen en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen/op het lichaam te schoppen/stampen en/of te slaan/stompen, terwijl die [slachtoffer] (bewusteloos) op de grond lag;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 augustus 2020 te Bussum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd heeft geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en daarbij met zijn hoofd op een stoeprand is terecht gekomen en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen/op het lichaam heeft geschopt/gestampt en/of heeft geslagen/gestompt, terwijl die [slachtoffer] (bewusteloos) op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 augustus 2020, genummerd PL0900-2020247206, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 001 tot en met 75. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 026 en 027.
3.Een geschrift, te weten een document van de afdeling Spoedeisende hulp van Tergooi van E.R. Hendriks, chirurg, van 1 augustus 2020, pagina’s 1-10.
4.Pagina’s 72-75.