4.3Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak ten aanzien van het feit primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schoppen/stampen tegen het hoofd en/of het lichaam van aangever [slachtoffer] . Uit het dossier en het verhandelde op de zitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast komen te staan dat verdachte dit heeft gedaan. Getuige [getuige] heeft dit weliswaar verklaard, maar dit wordt niet door een ander bewijsmiddel ondersteund, ook niet door de verbalisanten die het incident ter plaatse hebben waargenomen maar niets hebben verklaard over schoppen/stampen. De verklaring van [getuige] laat, gelet op dat laatste, vragen open over of en wanneer dat schoppen door verdachte zou hebben plaatsgevonden.
1. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingenvan 1 augustus 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op zaterdag 1 augustus 2020 bevonden wij ons in Bussum in een opvallend dienstvoertuig. Wij hoorden een persoon schreeuwen dat zijn vriend in elkaar geslagen werd op de Kloosterweg. Wij zijn de Kloosterweg ingereden. Wij zagen dat [slachtoffer] levenloos op de grond lag. Wij zagen dat het lichaam van [slachtoffer] slap was. Wij zagen dat het gezicht van [slachtoffer] onder het bloed zat. Wij zagen [verdachte] op [slachtoffer] zitten. Wij zagen dat [verdachte] met zijn linkerknie naast de rechterzijde van het lichaam van [slachtoffer] zat. Wij zagen dat [verdachte] met zijn rechterknie naast de linkerzijde van het lichaam van [slachtoffer] zat. Wij zagen dat [verdachte] diverse keren zowel zijn linker als rechterarm om en om naar achteren bewoog en kennelijk met kracht naar voren bewoog. Wij zagen dat hij hierbij zijn beiden vuisten gebald had. Wij zagen dat de vuisten van [verdachte] om en om diverse keren het gezicht van [slachtoffer] raakten. Wij zagen dat het hoofd van [slachtoffer] heen en weer bewoog op het moment dat [verdachte] het gezicht van [slachtoffer] raakte. Wij zagen dat [slachtoffer] zich niet verdedigde. Wij zagen dat de armen van [slachtoffer] tijdens elke vuistslag in het gezicht naast zijn lichaam bleven liggen. Wij zagen dat zijn gehele lichaam slap was.
Gezien de feiten welke hier boven omschreven zijn en het feit dat [slachtoffer] zijn hoofd/gezicht niet kon beschermen hadden wij beiden sterk het gevoel dat de mishandeling niet langer moest duren. Wij waren bang dat als wij niet toevallig de straat ingereden waren dat [slachtoffer] ernstig hersenletsel op zou kunnen lopen of mogelijk zou kunnen overlijden. Dit baseren wij op de forse vuistslagen welke in het gezicht werden gegeven van een persoon welke buiten bewustzijn was.
Wij zagen dat beiden handen van [verdachte] onder het bloed zaten. Wij herkennen [verdachte] voor 100 procent als zijnde de persoon welke [slachtoffer] mishandelde.
2. E.R. Hendriks, chirurg, verbonden aan de afdeling Spoedeisende hulp van het ziekenhuis Tergooi heeft op 1 augustus 2020 in een
letselrapportageover [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – geschreven:
Betreft: [slachtoffer] .
Geboortedatum: [2002] .
Bovengenoemde patiënt bezocht op 01-08-2020 de afdeling Spoedeisende hulp van Tergooi.
Twee missende tanden waarvan voortand meegenomen door politie. Na 50 min. ook tweede tand gebracht door politie.
Conclusie
Jongen van 17 jaar, S/N lichamelijke mishandeling, m.a.g.
1. Commotioneel beeld.
2. Neusfractuur links.
3. Avulsie centrale en laterale snijtand bovenkaak links.
4. Laceratie bovenlip links.
5. Laceratie achterhoofd.
6. Alcoholintoxicatie.
3. [getuige] heeft in een
proces-verbaal van verhoor getuigevan 12 augustus 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
A: Toen kwam hij[de rechtbank begrijpt: verdachte]
aangerend in een sprint en zonder dat [slachtoffer] kon reageren kreeg hij de eerste klap.V: Heb jij die klap gezien?A: Ja. met zijn linkerhoek met zijn linker vuist. Deze kwam aan de rechterkant van [slachtoffer] zijn gezicht.V: Wat gebeurde er met [slachtoffer] daarna?A: Die viel als een plank achterover. Net zoals je in de film ziet als iemand knock-out gaat.V: Waar kwam hij terecht?A: Met zijn hoofd op de stoeprand, vandaar dat gat op zijn hoofd.
V: Toen na de klap, wat gebeurde er toen?
A: De jongen[de rechtbank begrijpt: verdachte]
is boven [slachtoffer] gaan staan met zijn lichaam met zijn benen naast zijn bovenlichaam. Ik zag dat hij toen vuistslagen, afwisselde met links en rechts, tegen het hoofd van [slachtoffer] sloeg.
V: Wat zag je aan [slachtoffer] ?
A: Ja zijn hoofd ging heen en weer.
V: Hoeveel keer sloeg de jongen [slachtoffer] ?
A: Zo... Meer dan 20 keer denk ik.
Bewijsoverweging ten aanzien van het feit primair
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in het gezicht van aangever heeft gestompt, ten gevolge waarvan aangever ten val is gekomen en daarbij met zijn hoofd op een stoeprand is terecht gekomen, en daarna meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd van aangever heeft gestompt, terwijl aangever (bewusteloos) op de grond lag, met zijn hoofd op een stoeprand.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Het gedurende enige tijd vele malen stompen in het gezicht en tegen het hoofd van iemand die al bewusteloos op de grond ligt, levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij hem op. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd – door de zich daar bevindende vitale organen, in het bijzonder de hersenen – een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Aangever heeft ook een hersenschudding opgelopen. De kans op hersenletsel of de dood is reeds door een enkele harde vuistslag op het hoofd aanwezig, zeker wanneer iemand – zoals in dit geval – daardoor achterover valt met zijn hoofd op een stoeprand. Door vervolgens enige tijd met kracht op een wijze als door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] beschreven dóór te blijven stompen op het hoofd van het bewusteloze slachtoffer, die de vuistslagen niet kon afweren, wordt die kans aanmerkelijk. Niet voor niets hebben deze verbalisanten het handelen van verdachte als levensbedreigend ingeschat. Deze geweldshandelingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hierna onder 5 omschreven.