ECLI:NL:RBMNE:2021:4959

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
16-059414-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksuele handelingen met minderjarige dochter en ontucht met een minderjarige

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met zijn minderjarige dochter en ontucht met een andere minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, hoewel betrouwbaar, onvoldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen die in het dossier aanwezig waren. Dit leidde tot de conclusie dat niet was voldaan aan het bewijsminimum dat vereist is voor een veroordeling.

De zaak betrof twee feiten. Ten eerste werd de verdachte verweten in de periode van 18 februari 2017 tot en met 11 augustus 2019 seksuele handelingen te hebben verricht met zijn dochter, die toen nog geen 12 jaar oud was. Ten tweede werd hem verweten op 13 maart 2018 ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met een andere minderjarige. De rechtbank heeft de verklaringen van beide slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, maar vond dat er onvoldoende ondersteunend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat de verdachte van de ten laste gelegde feiten werd vrijgesproken.

De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte voorhanden zijn, en dat het bewijs niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-059414-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [1972] te [geboorteplaats] (India)
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen mr. M. Kubatsch, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , alsmede van hetgeen de moeder van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 in de periode van 18 februari 2017 tot en met 11 augustus 2019 in Kortenhoef en andere plaatsen in Nederland met zijn minderjarige dochter [benadeelde 1] , die nog geen 12 jaar oud was, seksuele handelingen heeft verricht mede bestaande uit geboren op [2010] , het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde 1] , dan wel (subsidiair) in die periode ontucht heeft gepleegd met haar;
feit 2 op 13 maart 2018 in Maarssen [benadeelde 2] , geboren op [2003] , gedwongen heeft tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, dan wel (subsidiair) bij haar ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de aangifte van [benadeelde 1] steun vindt in de verklaring en eigen waarnemingen van de moeder van [benadeelde 1] , de verklaring van getuige [getuige 1] over de reactie van [benadeelde 1] op het moment waarop verdachte op het schoolplein verscheen en de bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde verklaring van de Praktijk voor Kinder- en Jeugdpsychologie Woerden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de aangifte van [benadeelde 2] steun vindt in de verklaring en eigen waarneming van de moeder van [benadeelde 2] , de Whatsapp-gesprekken tussen [benadeelde 2] en verdachte waarin verdachte [benadeelde 2] onder meer met ‘ [bijnaam] ’ aanspreekt en de inhoud van de bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde verklaring van Pretty Woman.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Over de zaak van [benadeelde 1]
4.2.1
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken (zoals onderhavige zaak) bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangeefster) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft bij de politie ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de aan hem onder 1 ten laste gelegde seksuele handelingen.
Aangeefster [benadeelde 1] heeft in een studioverhoor bij de politie een gedetailleerde en authentieke verklaring afgelegd. De rechtbank vindt haar verklaring dan ook betrouwbaar. [benadeelde 1] heeft met name gedetailleerd verklaard over de laatste keer dat het ten laste gelegde misbruik zou hebben plaatsgevonden. Het misbruik zou volgens haar gedurende een periode van twee jaar hebben plaatsgevonden. [benadeelde 1] kan echter in haar verklaring de gebeurtenissen niet in de tijd plaatsen en aangeven in welke mate, wanneer en hoe vaak het gebeurd zou zijn. Zij verklaart dat het vanaf haar zevende jaar gebeurde, maar kan dit niet koppelen aan een bepaalde en/of specifieke gebeurtenis of omstandigheid.
Het voorgaande betekent niet dat haar verklaring om die reden terzijde zou moeten worden geschoven, maar houdt in dat een eventuele bewezenverklaring zwaar(der) leunt op de aanwezigheid van voldoende steunbewijs. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Over de vraag in hoeverre de door [benadeelde 1] verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier bevinden zich twee getuigenverklaringen, namelijk die van de moeder van [benadeelde 1] en haar leerkracht [getuige 1] .
De moeder van [benadeelde 1] , [getuige 2] , heeft verklaard dat [benadeelde 1] , telkens als zij bij verdachte had gelogeerd, een rode en/of jeukende vagina had. De rechtbank overweegt dat niet geobjectiveerd is vastgesteld – bijvoorbeeld door een verklaring van een arts - wat de mogelijke oorzaak of oorzaken van de klachten kunnen zijn geweest waardoor eventueel seksueel misbruik al dan niet kon worden bevestigd dan wel uitgesloten.
De waargenomen klachten bieden naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer steun aan het verhaal van [benadeelde 1] ; aan dergelijke klachten kunnen verschillende oorzaken ten grondslag liggen.
Verder verklaart de moeder over de gemoedstoestand die zij heeft waargenomen bij [benadeelde 1] niet heel gedetailleerd om voldoende inhoudelijke of contextuele steun te kunnen bieden aan de verklaring van [benadeelde 1] .
Die conclusie geldt ook voor de verklaring zoals afgelegd door de leerkracht van [benadeelde 1] , [getuige 1] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat [benadeelde 1] overstuur reageerde op het moment dat zij verdachte onverwachts op het schoolplein had gezien.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet uit te sluiten dat deze reactie het gevolg is geweest van het gegeven dat [benadeelde 1] en [getuige 2] inmiddels aangifte tegen verdachte hadden gedaan, zodat ook deze verklaring onvoldoende inhoudelijke of contextuele steun geeft aan de verklaring van [benadeelde 1] .
Ten slotte kan het vereiste steunbewijs onvoldoende worden gevonden in het schrijven van de Praktijk voor Kinder- en Jeugdpsychologie Woerden. Daaruit volgt dat [benadeelde 1] niet alleen voor het ten laste gelegde misbruik is aangemeld, maar dat zij last heeft van diverse
life eventsdie zij heeft meegemaakt en die binnen het gezin hebben plaatsgevonden.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [benadeelde 1] onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door [benadeelde 1] is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het onder feit 1 tenlastegelegde te bewijzen.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.
Over de zaak van [benadeelde 2]
4.2.2
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
Hetgeen de rechtbank hiervoor met betrekking tot het bewijsminimum heeft overwogen, geldt als vanzelfsprekend ook in de zaak van [benadeelde 2] . Ook in haar zaak heeft verdachte bij de politie het aan hem onder feit 2 tenlastegelegde ontkend. Over de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, wordt het volgende overwogen
Aangeefster [benadeelde 2] heeft over verdachte verklaard dat zij af en toe met zijn tweeën wat gingen eten bij de Turkse bakker in Maarssen, zo ook op 13 maart 2018. Verdachte zou [benadeelde 2] op die dag met zijn beide handen bij haar achterhoofd hebben beetgepakt, haar naar zich hebben toegetrokken, en haar een tongzoen hebben gegeven. In de auto van verdachte zou dit voorval zich hebben herhaald. Ook zou verdachte de billen van [benadeelde 2] hebben betast en zou hij met zijn hand onder haar shirt zijn gegaan en daarbij naar haar bh-bandje hebben gereikt. De rechtbank vindt de verklaring van [benadeelde 2] betrouwbaar, omdat haar verklaring gedetailleerd is en specifieke gedragingen kent. Deze verklaring is dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Over de vraag in hoeverre de door [benadeelde 2] verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank dat zich in het dossier een aantal WhatsApp-gesprekken in de periode van 16 februari tot en met 2 maart (naar de rechtbank begrijpt uit het jaar 2018) bevinden tussen [benadeelde 2] en verdachte. Daaruit volgt onder andere dat verdachte [benadeelde 2] aanspreekt met ‘ [bijnaam] ’, dat zij afspraken maken over hoe laat en waar zij elkaar zullen ontmoeten en dat verdachte een gesprek afsluit met de woorden ‘dikke kus’.
Hoewel uit de berichten naar het oordeel van de rechtbank valt af te leiden dat er daadwerkelijk ontmoetingen zijn geweest tussen verdachte en [benadeelde 2] – hetgeen verdachte overigens ook bij de politie heeft bekend - blijkt uit de inhoud van die berichten niet dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. In het dossier bevinden zich geen berichten tussen verdachte en [benadeelde 2] over de specifieke ontmoeting op 13 maart 2018 en de periode daarna. De rechtbank is voorts van oordeel dat de zich wel in het dossier bevindende berichten, gelet op het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen verdachte en [benadeelde 2] , weliswaar vragen oproepen, maar dat de inhoud daarvan niet dermate seksueel getint is, dat zij op die grond steun zouden kunnen bieden aan de verklaring van [benadeelde 2] .
Die conclusie geldt ook voor de verklaring zoals afgelegd door de moeder van [benadeelde 2] , [getuige 3] . Zij heeft verklaard dat [benadeelde 2] in tranen was toen zij vertelde over het tenlastegelegde. Dat was in mei of juni 2018. Naar het oordeel van de rechtbank is deze waarneming over de gemoedstoestand van [benadeelde 2] van te algemene aard om voldoende inhoudelijke of contextuele steun te kunnen bieden aan de verklaring van [benadeelde 2] . De rechtbank betrekt daarbij tevens dat er geruime tijd is verstreken tussen het moment waarop de ontuchtige handelingen zou hebben plaatsgevonden (13 maart 2018) en het moment waarop de moeder van [benadeelde 2] de waarneming heeft gedaan (mei of juni 2018).
Ten slotte kan het vereiste steunbewijs ook niet worden gevonden in het schrijven van Pretty Woman. Die verklaring is daarvoor te algemeen van aard.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [benadeelde 2] onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door [benadeelde 2] is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het onder feit 2 tenlastegelegde te bewijzen.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.

5.BENADEELDE PARTIJ

5.1
[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.161,16. Dit bedrag bestaat uit € 161,16 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
5.2
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.653,00. Dit bedrag bestaat uit € 153,00 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
[benadeelde 2]
- verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en
N.M.H. van Ek, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2017 tot en met 11 augustus 2019 te Kortenhoef en/of een of meer plaatsen in Nederland met (zijn minderjarige dochter) [benadeelde 1] (geboren op [2010] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten
- het brengen van één of meer van zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen en/of
- het betasten/aanraken van en/of knijpen in haar vagina;
( art 244 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2017 tot en met 11 augustus 2019 te Kortenhoef en/of een of meer plaatsen in Nederland, met (zijn minderjarige dochter) [benadeelde 1] (geboren op [2010] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het brengen van één of meer van zijn vinger(s) op haar vagina, althans schaamstreek en/of
- het betasten/aanraken van en/of knijpen in haar vagina, althans de schaamstreek;
( art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Maarssen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde 2] , geboren op [2003] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij meermalen, in elk geval éénmaal (telkens)
- zijn tong in de mond van die [benadeelde 2] gebracht en/of gehouden, althans die [benadeelde 2] getongzoend en/of
- de billen en/of de (blote) rug van die [benadeelde 2] betast en/of aangeraakt,
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van deze handeling(en) en/of
- meenemen van die [benadeelde 2] naar zijn auto en/of (vervolgens) plaats nemen met die [benadeelde 2] in zijn auto en/of
- beetpakken (met beide handen) bij het (achter)hoofd van die [benadeelde 2] en/of
- (vervolgens) naar zich toe trekken van die [benadeelde 2] en/of (vervolgens) tegen zich aan drukken van die [benadeelde 2] en/of
- reiken/gaan met zijn hand naar de BH band van die [benadeelde 2] en/of
- sturen van een (app) bericht naar die [benadeelde 2] met de tekst dat ze het niet tegen haar moeder en [A] moest zeggen, althans een tekst van dergelijke aard en/of strekking en/of
- fysieke overwicht dat hij, verdachte heeft op die [benadeelde 2] en/of
- misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht door het (grote) leeftijdsverschil en/of de relatie als (huis) vriend van haarvader en/of
- (aldus) voor die [benadeelde 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Maarssen , althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [benadeelde 2] (geboren [2003] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het meermalen, althans éénmaal (telkens)
- brengen en/of houden van zijn tong in de mond van die [benadeelde 2] , althans het tongzoenen van die [benadeelde 2] en/of
- betasten en/of aanraken van de de billen en/of de (blote) rug van die [benadeelde 2] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )