In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij, vertegenwoordigd door [eiseres] B.V., en de coöperatie Rabobank U.A. De zaak betreft de zorgplicht van de bank bij het aangaan van een financieringsovereenkomst en de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel voor de melkveehouderij. [eiseres] had in 2015 een financieringsovereenkomst gesloten met Rabobank voor een bedrag van € 2.105.000, bedoeld voor de uitbreiding van haar melkveehouderij. Na de aankondiging van de overheid in 2015 om fosfaatrechten in te voeren, heeft [eiseres] herhaaldelijk met Rabobank gesproken over de gevolgen hiervan en de noodzaak van aanvullende financiering voor de aankoop van fosfaatrechten. Rabobank weigerde echter deze aanvullende financiering te verstrekken, wat leidde tot de vervroegde aflossing van de lening door [eiseres]. Deze aflossing resulteerde in een vergoedingsrente van € 51.536,26, die [eiseres] onder protest heeft betaald.
In de procedure stelde [eiseres] dat Rabobank haar zorgplicht had geschonden door niet te waarschuwen voor de risico's van het fosfaatrechtenstelsel en door onvoldoende rekening te houden met haar belangen. De rechtbank oordeelde echter dat Rabobank geen waarschuwingsplicht had bij het aangaan van de financiering en dat zij haar zorgplicht niet had geschonden. De rechtbank concludeerde dat Rabobank voldoende rekening had gehouden met de belangen van [eiseres] en dat de aanspraak op vergoedingsrente niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Rabobank.