ECLI:NL:RBMNE:2021:4951

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4447
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond beroep tegen besluit over WIA-uitkering ex-werknemer wegens onvoldoende motivering van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 14 oktober 2021, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K. Gomes, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat de WIA-uitkering van de ex-werknemer niet zou wijzigen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de ex-werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak op 1 juli 2021 geconstateerd dat er gebreken waren in het bestreden besluit en verweerder de gelegenheid gegeven om deze te herstellen. Echter, de aanvullende motivering die verweerder op 20 augustus 2021 indiende, voldeed niet aan de eisen. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende had onderbouwd waarom de verslavingsproblematiek van de ex-werknemer niet duurzaam was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere overwegingen in acht moeten worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.702,82 bedroegen, en het griffierecht van € 354,-. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier A. Belhadi.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Gomes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van de (ex-)werknemer van eiseres (de ex-werknemer) niet wijzigt.
Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 20 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 1 juli 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De ex-werknemer heeft geen toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan zijn voormalig werkgever te verstrekken. De rechtbank zal daarom de motivering van haar oordeel zoveel mogelijk beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden. Op sommige plekken is het noemen van medische gegevens echter noodzakelijk voor de begrijpelijkheid van de uitspraak.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Waar gaat deze uitspraak over?
3.Deze zaak gaat over de WIA-uitkering van de ex-werknemer. Verweerder heeft met het bestreden besluit bepaald dat de ex-werknemer geen recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering), omdat de ex-werknemer volgens verweerder wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres vindt dat de ex-werknemer wel duurzaam arbeidsongeschikt is en dat de ex-werknemer daarom in aanmerking moet komen voor een IVA-uitkering.
4.In de tussenuitspraak heeft de rechtbank gebreken in het bestreden besluit geconstateerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende concreet heeft gemotiveerd waarom de verslavingsproblematiek van de ex-werknemer niet duurzaam is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had daarbij informatie moeten opvragen bij de behandelaars van de ex-werknemer en die moeten betrekken bij zijn conclusies over de (niet-)duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Dat heeft hij ten onrechte niet gedaan. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken binnen zes weken te herstellen.
5.Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op 20 augustus 2021 een aanvullende motivering ingediend (de aanvullende motivering) en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 augustus 2021 (het aanvullende rapport). Eiseres heeft hier op gereageerd met haar zienswijze van 14 september 2021. Volgens eiseres heeft verweerder de geconstateerde gebreken niet hersteld.
6.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de geconstateerde gebreken heeft hersteld.
Gewijzigd standpunt verweerder
7.In de tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de ex-werknemer op
27 maart 2020, de datum waar het in deze zaak om gaat, volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 oktober 2020 niet duidelijk blijkt of de ex-werknemer (tijdelijk) volledig arbeidsongeschikt is vanwege de opname in een zorginstelling, of dat hij volledig (maar niet duurzaam) arbeidsongeschikt is op basis van de FML van 20 juli 2020. Omdat verweerder op de zitting heeft bevestigd dat de ex-werknemer volledig arbeidsongeschikt is op basis van de FML van 20 juli 2020, is de rechtbank daar ook van uit gegaan in de tussenuitspraak. Maar in de aanvullende motivering heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de ex-werknemer op 27 maart 2020 volledig arbeidsongeschikt is vanwege zijn opname in een zorginstelling.
8.Deze standpuntwisseling van verweerder is op zichzelf al een reden om het beroep van eiseres gegrond te verklaren. Maar de rechtbank vindt ook dat verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet heeft hersteld met de aanvullende motivering en het aanvullende rapport. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij dat vindt. Daarna zal zij ingaan op de gevolgen voor het bestreden besluit en zal zij uitleggen hoe het verder gaat.
De geconstateerde gebreken zijn niet hersteld
9. In het aanvullende rapport schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de
(niet-) duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer het volgende. De detoxbehandeling die de ex-werknemer onderging is gericht op stabilisatie. Als dan blijkt dat iemand stabiel is, kan worden begonnen met re-integratie. Dit draagt bij aan resocialisatie, vergroten van zelfvertrouwen, betere financiële positie enzovoort, en kan daarmee verder bijdragen het stabiel houden van de situatie. Hervatten kan het beste opbouwend worden gedaan. Het is dan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ook voor de ex-werknemer, niet onmogelijk dat hij weer volledig aan het werk kan.
10. De rechtbank vindt dat hiermee nog steeds onvoldoende is gemotiveerd waarom de verslavingsproblematiek van de ex-werknemer niet duurzaam is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft een algemene beschrijving van hoe een verslaving kan verlopen bij iemand die een detoxbehandeling ondergaat, maar het is nog steeds niet duidelijk waarom het in het concrete geval van de ex-werknemer mogelijk is om weer duurzaam aan het werk te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft (weer) niet betrokken dat de ex-werknemer in ieder geval sinds augustus 2018 niet belastbaar is voor arbeid en dat hij al meerdere behandeltrajecten heeft gevolgd, waarna hij steeds is teruggevallen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie opgevraagd bij de behandelaars van de ex-werknemer.
11. De conclusie is dat verweerder de geconstateerde gebreken niet heeft hersteld. Verweerder heeft nog steeds niet voldoende gemotiveerd waarom de ex-werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank legt hierna uit wat dit betekent voor het bestreden besluit en hoe het verder gaat met deze zaak.
Hoe gaat het verder?
12. Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Omdat de gebreken in het bestreden besluit niet zijn hersteld, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien en aan de ex-werknemer een IVA-uitkering toe te kennen, maar die optie is in dit geval niet mogelijk. Verweerder kan de geconstateerde gebreken namelijk nog herstellen door opnieuw medisch onderzoek te laten verrichten, waarbij de overwegingen uit deze uitspraak en de tussenuitspraak in acht worden genomen, en opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. De rechtbank geeft verweerder de opdracht om dat te doen. Verweerder moet binnen 16 weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres nemen.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
14. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige, verzekeringsarts R.M.E. Blanker. De vergoeding voor die kosten stelt de rechtbank vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt voor opdrachten verstrekt in 2020 een maximumtarief van € 129,63 per uur exclusief BTW en voor opdrachten verstrekt in 2021 een maximum tarief van € 134,04 per uur exclusief BTW.
15. De deskundige heeft twee rapporten opgesteld: het rapport van 23 november 2020 en het rapport van 26 april 2021. Eiseres heeft een factuur van 30 november 2020 overlegd, waaruit blijkt dat de deskundige 3,5 uren aan het rapport uit 2020 heeft besteed, en een factuur van 28 april 2021, waaruit blijkt dat hij 1,75 uren aan het rapport uit 2021 heeft besteed. De rechtbank vindt dit een redelijk aantal uren. De totale kosten bedragen, inclusief 21% BTW, € 832,82 (3,5 x € 129,63 + 1,75 x € 134,04, vermeerderd met 21% BTW).
16. Het totale bedrag aan proceskosten dat verweerder aan eiseres moet vergoeden komt daarmee op € 2.702,82.
17. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.702,82.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.