ECLI:NL:RBMNE:2021:4946

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
UTR - 20_2346
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid

Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van een ex-werkneemster van [bedrijf 1], die een aanvraag had ingediend bij het Uwv voor een IVA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte en beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 oktober 2021 bleek echter dat eiseres niet kon aantonen dat zij bevoegd was om namens [bedrijf 1] beroep in te stellen. Ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid, heeft eiseres geen overtuigend bewijs kunnen overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging die eiseres had overgelegd, niet voldoende was om de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ondertekenaars te bevestigen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of eiseres bevoegd was om het beroep in te stellen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan in het openbaar en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2346

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in het beroep van

[eiseres], gevestigd in [plaats] ,
beweerdelijk ingesteld namens [bedrijf 1](hierna: [bedrijf 1] ), gevestigd in [plaats] , eiseres
(gemachtigde: C. Rigters-Snijders en arts-gemachtigde: J.T.J.A. Klijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M. Bombeeck).

Procesverloop

Een ex-werkneemster van [bedrijf 1] , mevrouw [werkneemster] , heeft bij het Uwv een aanvraag ingediend om op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) na een verkorte wachttijd in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. Bij besluit van 27 november 2019 (hierna: het primaire besluit) heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft namens [bedrijf 1] bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met een besluit van
1 mei 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de digitale zitting via Skype van 7 oktober 2021. Het Uwv is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Eiseres is verschenen bij de arts-gemachtigde. De (tweede) gemachtigde heeft na aanvang van de zitting en op verzoek van de arts-gemachtigde aan een deel van de zitting deelgenomen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

Formeel
1. De rechtbank stelt voorop dat zij de bevoegdheid heeft om van een gemachtigde te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging overlegt [1] . Op die wijze kan de rechtbank vaststellen of degene die zich als gemachtigde van een bepaalde (rechts-)persoon aandient daartoe werkelijk bevoegd is. Omdat eiseres bij het beroepschrift een machtiging heeft overgelegd die beweerdelijk is ondertekend door statutair vertegenwoordigers van [bedrijf 1] , moet eiseres ook een bewijs van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van deze statutair vertegenwoordigers kunnen overleggen. Dit heeft eiseres ondanks herhaaldelijke verzoeken van de rechtbank niet gedaan. Hierdoor heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of eiseres bevoegd was om namens [bedrijf 1] beroep in te stellen.
De verzoeken van de rechtbank
2. Op 11 juni 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bijgevoegd is een machtigingsformulier van [bedrijf 3] B.V., waarmee ASR Schadeverzekering N.V. wordt gemachtigd en een zogenaamd toestemmingsformulier voor de arts-gemachtigde van [bedrijf 1] .
3. Na de ontvangst van het beroepschrift heeft de griffier van de rechtbank met een brief van 23 juni 2020 de arts-gemachtigde in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een uittreksel uit het Handelsregister dat niet ouder is dan een jaar (eventueel meerdere uittreksels) toe te sturen waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen namens [bedrijf 1] en een kopie van de statuten van [bedrijf 1] toe te sturen. Dezelfde brief is op 30 juni 2020 naar de gemachtigde verzonden.
4. Eiseres heeft daarop twee uittreksels uit het Handelsregister aan de rechtbank toegezonden. Ter toelichting heeft zij hierbij vermeld dat de rechtbank de statuten niet nodig heeft: “Als u de statuten toch wenst te ontvangen vernemen wij daarvan graag spoedig de reden.”
5. Uit de door eiseres overgelegde uittreksels uit het Handelsregister valt niet op te maken of de personen die de machtiging hebben ondertekend statutair bevoegd waren om [bedrijf 1] te vertegenwoordigen. Daarom heeft de griffier in aanloop naar de op 22 april 2021 geplande zitting, op 14 april 2021 telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde om haar nogmaals in de gelegenheid te stellen om voorafgaand aan de zitting de met de brieven van 23 en 30 juni 2020 opgevraagde stukken aan de rechtbank te overleggen.
6. Hierop heeft eiseres een ander uittreksel uit Handelsregister aan de rechtbank toegezonden. Maar ook op grond daarvan kon de rechtbank de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ondertekenaars van de machtiging niet vaststellen.
7. Met een mail van 20 april 2021 heeft de griffier nogmaals gevraagd de juiste stukken te overleggen.
8. Daarop heeft eiseres twee nieuwe machtigingen overgelegd, maar nog steeds niet de door de rechtbank gevraagde stukken waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ondertekenaar van deze machtigingen bleek. De rechtbank heeft de geplande zitting van
22 april 2021 daarom uitgesteld.
9. Met een brief van 30 april 2021 heeft de griffier eiseres opnieuw gevraagd om binnen twee weken de juiste stukken aan de rechtbank te overleggen.
10. Daarop heeft eiseres weer andere uittreksels uit het Handelsregister en twee nieuwe machtigingen overgelegd. Eén van de uittreksels uit het Handelsregister had betrekking op [bedrijf 1] . Uit dit uittreksel bleek dat deze rechtspersoon inmiddels per 5 januari 2021 ten gevolge van een fusie had opgehouden te bestaan.
11. De griffier heeft met een brief van 14 juni 2021 eiseres daarom in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een machtiging te overleggen van de rechtsopvolger van [bedrijf 1] , ook deze keer weer met de onderliggende bewijsstukken waaruit blijkt dat deze persoon vertegenwoordigingsbevoegd is.
12. Eiseres heeft aan de rechtbank meegedeeld dat de opvolger van [bedrijf 1] [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) is. Ook heeft zij akten van statutenwijziging van [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V. (nadien [bedrijf 5] ) bijgevoegd. De bestuurder van [bedrijf 2] blijkt [bedrijf 6] B.V. (hierna: [bedrijf 6] ) te zijn. Met een schrijven van 10 mei 2021 heeft eiseres een machtiging ondertekend door de CEO a.i. en de CFO van [bedrijf 6] B.V. aan de rechtbank overgelegd.
13. Aangezien in het overgelegde uittreksel uit het Handelsregister van [bedrijf 6] staat vermeld dat de oorspronkelijke statuten van deze rechtspersoon laatstelijk met een akte van
12 april 2021 zijn gewijzigd, heeft de griffier met een brief van 17 augustus 2021 eiseres gevraagd de statuten van [bedrijf 6] te overleggen, zoals deze golden op het moment dat de machtiging werd ondertekend.
14. Eiseres heeft tot en met de zitting geweigerd deze statuten te overleggen. Op de zitting heeft zij ter verklaring aangevoerd dat de relaties van eiseres het op bedrijfsmatige gronden ongewenst zouden vinden dat deze stukken aan de rechtbank beschikbaar worden gesteld. Verder heeft zij hierbij gesteld dat dit ook nooit eerder door een rechtbank gevraagd zou zijn. Voor zover eiseres hiermee beoogd heeft haar proceshouding te motiveren ziet de rechtbank gelet op de duur van de procedure op grond van overwegingen van proceseconomie geen aanleiding hier verder op in te gaan.
Slot
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
16. De arts-gemachtigde die bij het uitspreken van de beslissing aanwezig was is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2021 door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.