ECLI:NL:RBMNE:2021:4942

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/3780
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming Kinderopvangtoeslag en vernietiging van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Financiën over de Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag. Eiser had in eerste instantie een vergoeding van € 518,- ontvangen voor de eigen bijdrage kinderopvang, maar was van mening dat dit bedrag te laag was. Hij heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van de minister dat zijn verzoek om een hogere tegemoetkoming ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de tegemoetkoming vastgesteld op € 1.802,-. De rechtbank oordeelde dat de peildatum van 6 april 2020, zoals opgenomen in de regeling, buiten toepassing moest worden gelaten, omdat deze onevenredig nadelige gevolgen had voor betrokkenen en in strijd was met het gewekte vertrouwen. Eiser had in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 meer uren kinderopvang afgenomen dan op de peildatum bekend was, wat hij tijdig aan de minister had doorgegeven. De rechtbank volgde de eerdere uitspraken van 28 juli 2021 en oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de werkelijke situatie van eiser. De rechtbank droeg de minister op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3780
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een vergoeding van € 518,- toegekend voor de eigen bijdrage kinderopvang.
In het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 1.802,- (zegge: duizendachthonderdentwee Euro) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Uitstelverzoek
De rechtbank ziet in het instellen van hoger beroep door verweerder tegen de uitspraken van deze rechtbank van 28 juli 2021 [1] geen reden om deze zaak niet verder te behandelen.
De tegemoetkoming
3. In de genoemde uitspraken van 28 juli 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag, waarin de peildatum van 6 april 2020 is opgenomen, buiten toepassing moet worden gelaten. Dit onder meer omdat de gevolgen ervan onevenredig (nadelig) uitwerken voor de betrokkenen en de toepassing ervan in strijd is met het gewekte vertrouwen. Voor de precieze overwegingen verwijst de rechtbank naar die uitspraken.
4. Eisers geval is gelijk aan de zaken waarover in die uitspraken is geoordeeld: ook eiser heeft in de periode tussen 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 (contractueel) meer uren kinderopvang afgenomen dan op 6 april 2020 bekend was, omdat hij voor zijn zoontje vanaf 1 mei 2020 in plaats van 2 dagen, (contractueel) 4 dagen opvang had. Dit heeft hij op 24 april 2020 aan verweerder doorgegeven.
5. Eiser heeft met toepassing van de peildatum € 518,- ontvangen. Partijen zijn het erover eens dat dit € 1284,- meer zou zijn geweest als met de uren per 24 april 2020 rekening zou zijn gehouden. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen en oordelen van de rechtbank in de eerder genoemde uitspraken. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het ter zitting geuite verweer dat het vertrouwensbeginsel onjuist is toegepast, omdat de toezeggingen onvoldoende concreet zijn. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld gaat het om herhaalde mededelingen van twee bevoegde bewindspersonen via officiële kanalen waarbij ouders direct werden aangesproken en werden opgeroepen om de kosten te blijven voldoen. Ook al gaat het om een grote groep mensen, de mededelingen en verwachtingen werden zeer concreet aan hen gedaan.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat zij de tegemoetkoming vaststelt op € 1.802,-.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBMNE:2012:3756, 3757, 3758 en 3759