ECLI:NL:RBMNE:2021:4941

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/2750
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kinderrechter bij verzoek om toelating als gemachtigde in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek van eiseres om haar moeder als gemachtigde toe te laten bij de Stichting Samen Veilig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuursrechter niet bevoegd is om over dit verzoek te oordelen, aangezien het besluit betrekking heeft op de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerdere beslissing van de Stichting Samen Veilig, waarin werd aangegeven dat haar moeder niet als gemachtigde werd geaccepteerd. De rechtbank heeft het beroep behandeld tijdens een zitting, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de Stichting Samen Veilig door haar gemachtigden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het verzoek van eiseres en de daaropvolgende beslissing van de Stichting Samen Veilig verband houden met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, wat betekent dat de kinderrechter bevoegd is om hierover te oordelen. Dit is in overeenstemming met artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat geschillen omtrent de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij onbevoegd is om over het verzoek te oordelen en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om het besluit bij de kinderrechter aan te vechten.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien zij zich onbevoegd heeft verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de kinderrechter in zaken die de ondertoezichtstelling van minderjarigen betreffen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2750
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: W.E. van Bentem),
en

het bestuur van de Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (Save), verweerder

(gemachtigden: R. Spaan en S. Velthuis).

Procesverloop

Bij brief van 8 maart 2021 heeft verweerder eiseres bericht dat haar moeder niet wordt geaccepteerd als haar gemachtigde.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 mei 2021 heeft verweerder eiseres bericht dat er geen bezwaar open staat tegen de beslissing van 8 maart 2021.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Voor eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
In het besluit van 8 maart 2021 deelt Save mede dat mw. [naam] (oma) niet wordt geaccepteerd als gemachtigde van de moeder van de minderjarige in de contacten met Save. De minderjarige staat onder toezicht. Save vreest voor negatieve effecten op de hulpverlening rond de minderjarige.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit besluit betrekking op de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Daarmee is het een besluit genomen op een voorschrift opgenomen in Boek 1, Titel 14, afdeling 4.
4. Dat eiseres heeft gevraagd om een “gemachtigde” toe te laten als bedoeld in artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat tegen de weigering daarvan in de regel (bestuursrechtelijke) rechtsmiddelen open staan, maakt de kwalificatie van het besluit niet anders. Gezien de inhoud van het besluit en het doel waarvoor het verzoek is gedaan, blijft het een besluit dat is genomen in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Op grond van artikel 8:5, eerste lid van de Awb en artikel 1 van bijlage 2 van de Awb (bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) is de bestuursrechter niet bevoegd om over een dergelijk besluit te oordelen.
5. Zoals verweerder ook in de brief van 12 mei 2021 aan eiseres heeft laten weten is de kinderrechter bevoegd als het gaat om geschillen in het kader van de uitvoering van een ondertoezichtstelling. Dit volgt uit artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. Dat verweerder als gecertificeerde instelling zelf geen jeugdhulp aanbiedt maakt dat niet anders. Hij voert als gecertificeerde instelling immers wel de kinderbeschermingsmaatregel uit. Indien eiseres dit wenst, kan zij het besluit bij de kinderrechter aanvechten.
6. De vraag of verweerder dit besluit al dan niet heeft genomen in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan, is niet relevant en zal de rechtbank daarom ook niet beantwoorden.
7. De rechtbank is onbevoegd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek
Geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, uitgezonderd, kunnen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
Artikel 1 van Bijlage 2 bij de Awb
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan geen beroep worden ingesteld.
(…)
Burgerlijk Wetboek:
a. Boek 1:
1. artikel 7, eerste en tweede lid
2. titel 14, afdeling 4
(…).