ECLI:NL:RBMNE:2021:4915

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/2512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar omgevingsvergunning

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op het bezwaar dat door een derde was ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning aan eiser. De rechtbank oordeelde dat verweerder de beslistermijn had overschreden en dat er onvoldoende bewijs was voor een overmachtssituatie door de coronamaatregelen. Eiser had verweerder op 14 april 2021 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was. De rechtbank stelde de dwangsom vast op € 1.442,- en bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het griffierecht en de proceskosten van € 374,- aan eiser vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2512

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. D. Mclean),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op het bezwaar dat door een derde is ingesteld tegen de aan eiser verleende omgevingsvergunning.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Er is door een derde op 5 november 2020 bezwaar ingesteld tegen het besluit van 22 oktober 2020 om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken. Omdat er een adviescommissie is geldt in dit geval een termijn van twaalf weken
.Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder heeft de termijn op 23 februari 2021 verlengd met zes weken tot uiterlijk 8 april 2021. Verdere verlenging van de beslistermijn is slecht mogelijk als eiser hiermee instemt.
6. Verweerder had uiterlijk op 8 april 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. Verweerder heeft op 8 april 2021 een brief gestuurd aan eiser waarin hij aangeeft de beslistermijn op te schorten wegens overmacht op grond van artikel 4:17 in verband met artikel 4:15, tweede lid, onder c van de Awb. Verweerder stelt dat hij door de maatregelen tegen het coronavirus niet in staat is om op tijd een besluit te nemen. Verweerder schort daarom de beslistermijn op tot en met 1 juni 2021.
Eiser heeft vervolgens verweerder op 14 april 2021 in gebreke gesteld, waarna (meer dan) twee weken zijn verstreken.
7. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake was van een overmachtssituatie door het coronavirus. De rechtbank overweegt dat een overmachtssituatie in de zin van artikel 4:15, tweede lid, onder c van de Awb niet snel mag worden aangenomen. Het moet gaan om een onmogelijkheid om te beslissen veroorzaakt door uitzonderlijke onvoorziene omstandigheden buiten de invloedssfeer van het bestuursorgaan. De overmachtssituatie houdt op te bestaan zodra de weggevallen cruciale stap in de besluitvorming kan worden hersteld of zodra een alternatief beschikbaar is door inspanningen die in de redelijkheid van het bestuursorgaan kunnen worden gevraagd. De rechtbank begrijpt dat er in het begin van de coronapandemie sprake is geweest van onderbezetting en dat het enige tijd kost om werkprocessen aan te passen. Er is echter al geruime tijd sprake van deze situatie en verweerder heeft dan ook de tijd gehad om op zoek te gaan naar alternatieven.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
10. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). In dit geval is verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd.
11. Verweerder moet dit doen binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb). Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft omdat de hoorzitting op 14 juli 2021 zal plaatsvinden. De rechtbank vindt dat een goede reden.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
13. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
14. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.