Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Er is door een derde op 5 november 2020 bezwaar ingesteld tegen het besluit van 22 oktober 2020 om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken. Omdat er een adviescommissie is geldt in dit geval een termijn van twaalf weken
.Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder heeft de termijn op 23 februari 2021 verlengd met zes weken tot uiterlijk 8 april 2021. Verdere verlenging van de beslistermijn is slecht mogelijk als eiser hiermee instemt.
6. Verweerder had uiterlijk op 8 april 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. Verweerder heeft op 8 april 2021 een brief gestuurd aan eiser waarin hij aangeeft de beslistermijn op te schorten wegens overmacht op grond van artikel 4:17 in verband met artikel 4:15, tweede lid, onder c van de Awb. Verweerder stelt dat hij door de maatregelen tegen het coronavirus niet in staat is om op tijd een besluit te nemen. Verweerder schort daarom de beslistermijn op tot en met 1 juni 2021.
Eiser heeft vervolgens verweerder op 14 april 2021 in gebreke gesteld, waarna (meer dan) twee weken zijn verstreken.
7. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake was van een overmachtssituatie door het coronavirus. De rechtbank overweegt dat een overmachtssituatie in de zin van artikel 4:15, tweede lid, onder c van de Awb niet snel mag worden aangenomen. Het moet gaan om een onmogelijkheid om te beslissen veroorzaakt door uitzonderlijke onvoorziene omstandigheden buiten de invloedssfeer van het bestuursorgaan. De overmachtssituatie houdt op te bestaan zodra de weggevallen cruciale stap in de besluitvorming kan worden hersteld of zodra een alternatief beschikbaar is door inspanningen die in de redelijkheid van het bestuursorgaan kunnen worden gevraagd. De rechtbank begrijpt dat er in het begin van de coronapandemie sprake is geweest van onderbezetting en dat het enige tijd kost om werkprocessen aan te passen. Er is echter al geruime tijd sprake van deze situatie en verweerder heeft dan ook de tijd gehad om op zoek te gaan naar alternatieven.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
10. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). In dit geval is verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd.
11. Verweerder moet dit doen binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb). Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft omdat de hoorzitting op 14 juli 2021 zal plaatsvinden. De rechtbank vindt dat een goede reden.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
13. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
14. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.