Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een inwoner van [plaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Woudenberg. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de heffingsambtenaar, maar deze had niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiser had zijn bezwaar op 10 april 2020 ingediend, en de heffingsambtenaar had uiterlijk op 31 december 2020 moeten beslissen. Eiser stelde dat er geen beslissing was genomen, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet binnen de gestelde termijn had gereageerd.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig was. Eiser had de heffingsambtenaar op 6 januari 2021 in gebreke gesteld, en sindsdien waren er twee weken verstreken. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar verzocht om binnen twee weken de stukken in te dienen, maar deze heeft niet gereageerd. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of er een beslissing was genomen over het bezwaar van eiser.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat de heffingsambtenaar een dwangsom verschuldigd is voor het niet tijdig nemen van een besluit. De maximale dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-. Daarnaast moet de heffingsambtenaar een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 267,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen.