ECLI:NL:RBMNE:2021:490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1009
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding afgewezen wegens gebrek aan inzichtelijkheid van schadeveroorzakend besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van eiser, die zich richtte tot het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had eerder, op 8 januari 2020, een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat door verweerder was afgewezen. Eiser stelde dat hij schade had geleden door onrechtmatig handelen van de overheid, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond door welk specifiek besluit van verweerder hij schade had geleden. De rechtbank merkte op dat het beroep van eiser niet gericht was tegen een besluit, maar tegen een brief van verweerder, en dat er geen bezwaar of beroep openstond tegen het besluit van 8 januari 2020. Eiser had wel aanvullende informatie ingediend, maar deze informatie was niet relevant voor zijn eigen situatie en maakte niet inzichtelijk dat hij schade had geleden door een besluit van verweerder. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiser niet-ontvankelijk was, omdat er geen basis was voor de schadevergoeding. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Utrecht,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2020 heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Eiser heeft bij brief van 23 oktober 2019 verweerder aansprakelijk gesteld voor schade die hij stelt te hebben geleden. Bij besluit van 8 januari 2020 heeft verweerder dit verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het beroep van eiser zou gericht zijn tegen een besluit van verweerder van 5 maart 2020. Bij brief van 28 mei 2020 heeft de rechtbank verweerder gewezen op het beroepschrift van eiser en gevraagd de stukken in te dienen die betrekking hebben op de zaak. Bij brief van 10 juni 2020 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat er geen besluit is genomen op 5 maart 2020 en hij dus niet kan plaatsen tegen welk besluit het beroepschrift van eiser is gericht.
3. Uit de door eiser overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat het beroep van eiser gericht is tegen een brief van verweerder van 8 januari 2020. Eiser stelt in de gronden namelijk dat er sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van verweerder en de door hem geleden schade.
4. De rechtbank overweegt dat de brief van verweerder van 8 januari 2020, waarin verweerder zich op het standpunt stelt dat geen aanleiding bestaat om de gestelde schade van eiser te vergoeden, een besluit is inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig overheidshandelen. In dit besluit heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding van eiser namelijk afgewezen.
5. Uit artikel 7:1 van de Awb, in samenhang met artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb, volgt dat tegen een besluit over de vergoeding van schade wegens onrechtmatig overheidshandelen geen bezwaar of beroep openstaat. Op grond van de wet kan eiser dus geen bezwaar of beroep instellen tegen het besluit van verweerder van 8 januari 2020. Echter, gelet op artikel 8:90, eerste lid, van de Awb, merkt de rechtbank het beroepschrift van eiser aan als een verzoekschrift om schadevergoeding. Eiser hoeft dus niet opnieuw een verzoekschrift in te dienen bij verweerder. Daarover zijn partijen bij brief van 4 november 2020 geïnformeerd. Verder staat in de brief van 4 november 2020 dat het verzoekschrift van eiser nog niet voldoet aan de voorwaarden die aan een verzoekschrift worden gesteld. In deze zogeheten herstel verzuim brief is eiser onder meer gevraagd om het schadeveroorzakende besluit toe sturen aan de rechtbank.
6. Op 4 december 2020 heeft eiser aanvullende informatie ingediend bij de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze informatie niet inzichtelijk heeft gemaakt door welk besluit van verweerder eiser nu schade heeft geleden. De overgelegde informatie ziet niet op eiser zelf, maar op de Stichting Educatieve Media Allochtonen (STEMA) waarvan eiser de vertegenwoordiger zou zijn. Eiser heeft niet uitgelegd waarom hij juist deze stukken heeft overgelegd en waaruit dan blijkt dat eiser door een besluit van verweerder schade heeft geleden. Eiser heeft ook niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken dat aan het schadevergoedingsverzoek van eiser een besluit van verweerder ten grondslag ligt. Eiser heeft zijn verzoek ook niet op een andere wijze onderbouwd.
7. Het verzoek van eiser zal daarom niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het verzoek doen. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 Awb).
8. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.