ECLI:NL:RBMNE:2021:4895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
UTR_21_284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en toekenning IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de WIA-uitkering. Eiser, die 59,05% arbeidsongeschikt is, heeft in 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd gesteld dat zijn WIA-uitkering niet zou wijzigen. In een later besluit werd vastgesteld dat eiser 63,03% arbeidsongeschikt was, maar de hoogte van de WIA-uitkering bleef ongewijzigd. Eiser heeft beroep ingesteld, stellende dat hij per 1 oktober 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 juli 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank concludeert dat de WIA-uitkering van eiser terecht niet is gewijzigd en dat de IVA-uitkering niet per 1 oktober 2020 had moeten ingaan. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: K. Loef),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

In het besluit van 20 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten dat de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt. Eiser is 59,05% arbeidsongeschikt. De restverdiencapaciteit van eiser wijzigt wel per 1 oktober 2020.
In het besluit van 29 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, omdat de restverdiencapaciteit van eiser wijzigt. Eiser is 63,03% arbeidsongeschikt en blijft hiermee in arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65%. De hoogte van de WIA-uitkering van eiser wijzigt niet.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiser heeft op 8-jarige leeftijd een auto-ongeluk gehad als gevolg waarvan hij hersenletsel heeft opgelopen. Hij heeft gedurende een half jaar een revalidatietraject gevolgd. Hij is op 1 april 2015 uitgevallen als chauffeur postpakketten vanwege duizeligheidsklachten. Vanaf 2017 krijgt hij hulp van de NAH-kliniek (kliniek voor Niet Aangeboren Hersenletsel) om te leren omgaan met zijn klachten.
1.2.
Eiser krijgt vanaf 28 maart 2018 een WIA-uitkering nadat de werkgever een loondoorbetalingsverplichting is opgelegd. Op 24 februari 2020 heeft eiser een herbeoordeling aangevraagd vanwege toename van klachten. De verzekeringsarts heeft op
2 juli 2020 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, op grond waarvan de arbeidsdeskundige eiser 59,05% arbeidsongeschikt heeft geacht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen in de FML van 2 juli 2020 gehandhaafd en daar een toelichting op item 6.4 aan toegevoegd: ’s nachts niet werken vanaf 22.00 uur. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiser op basis hiervan 63,03% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft het bestreden besluit hierop gebaseerd.
1.4.
Bij besluit van 29 juni 2021 heeft verweerder aan eiser per 16 april 2021 een uitkering op grond van de Inkomensvoorzienig Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend, omdat eiser per die datum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van een herseninfarct.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de WIA-uitkering van eiser niet wijzigt omdat eiser met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 63,03% binnen arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65% blijft. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Gronden
4. Eiser voert aan dat hij per de datum in geding, 1 oktober 2020, al volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat hem daarom per die datum een IVA-uitkering moet worden toegekend. Eiser stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie van de behandelend sector had moeten opvragen en de aanwezige informatie van de behandelend sector onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken. Zo heeft de huisarts geconstateerd dat de klachten en beperkingen mogelijk al vóór 1 oktober 2020 aanwezig waren. Er is uitgebreid geschreven over de angsten en depressie van eiser. Eiser kon in het dagelijks leven niets meer doen. Om aan te tonen dat hij per 1 oktober 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, heeft eiser een rapport van arbeidsdeskundige [A] van 11 juni 2021 ingebracht over de loonwaardebepaling van eiser.
Zorgvuldigheid
5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 december 2020 gerapporteerd dat hij het dossier heeft bestudeerd en informatie van de behandelende sector in de heroverweging heeft betrokken. In de bezwaarprocedure heeft eiser een brief van
arts-assistent [B] namens psychiater [C] van 7 januari 2019 ingebracht. Hierin worden somberheidsklachten en PTSS van eiser beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie bij de heroverweging betrokken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie bij de huisarts opgevraagd en bij de beoordeling meegewogen. Hierbij gaat het om:
- een toelichting voor consult psychiater van GZ-psycholoog [D] , gericht aan de huisarts, van 14 december 2020;
- brieven van GZ-psycholoog [D] van 7 juni 2020, 4 juli 2019 en
24 december 2018;
- een brief van arts-assistent [B] namens psychiater [C] van
24 december 2018.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling onzorgvuldig is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft eiser op 1 juli 2020 op het spreekuur gezien en de bevindingen hiervan in het rapport van 2 juli 2020 beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, waaronder het rapport van de primaire verzekeringsarts van 2 juli 2020. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de onder 5.1 genoemde medische informatie van de behandelende sector meegewogen in de beoordeling.
Medische beoordeling
6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 december 2020 gerapporteerd dat de primaire verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de verminderde psychische belastbaarheid door beperkingen aan te nemen in het persoonlijk functioneren. Zo is eiser beperkt voor werk met veelvuldige storingen en onderbrekingen, voor werk met veel deadlines en productiepieken, waarbij hij niet geschikt is voor hoge werkdruk of frequente piekbelastingen en is hij beperkt voor werk met hoog handelingstempo voor zowel cognitief als fysiek belastende taken. Ook is eiser aangewezen op een gestructureerde werkplek met overzichtelijke taakinhoud, omdat hij niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud. Verder is eiser beperkt voor werk met verhoogd persoonlijk risico zoals gevaarlijke situaties en het werken op hoogten en met gevaarlijke machines. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen passend geacht bij de klachten en belemmeringen die eiser ervaart.
6.2.
Vanwege zijn agressief reageren en zijn korte lontje vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep het te volgen dat de primaire verzekeringsarts beperkingen heeft aangegeven in het sociaal functioneren ten aanzien van omgaan met conflicten, samenwerken en voor werk met leidinggevende aspecten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen ook passend geacht bij de aard en ernst van de klachten.
6.3.
In verband met de tinnitusklachten en licht verminderd gehoor van eiser heeft de primaire verzekeringsarts ook een beperking aangenomen voor horen, waarbij eiser niet geschikt is voor werk waarbij het gehoor optimaal moet zijn. Vanwege zijn evenwicht- en duizeligheidsklachten is eiser ook niet geschikt voor beroepsmatig autorijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om meer beperkingen aan te nemen in het sociale functioneren.
6.4.
De rugklachten die eiser claimt zijn door primaire verzekeringsarts uitgebreid onderzocht. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat de neuroloog eiser weer heeft terugverwezen naar de huisarts. De primaire verzekeringsarts heeft bij lichamelijk onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor een hernia, waarbij de hypertonie van de spieren meer doet vermoeden dat sprake is van myalgische rugpijn. De primaire verzekeringsarts heeft uitgebreid overwogen welke beperkingen er ten aanzien van zijn rug moeten gelden om overbelasting te voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen ten aanzien van de rugbelastbaarheid adequaat geacht en ziet geen aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen voor dynamische handelingen en statische houdingen.
6.5.
Op grond van de standaard duurbelastbaarheid in arbeid is op energetische gronden een urenbeperking aangenomen van gemiddeld ongeveer 20 uur per week (ongeveer 25 uur per week). Op grond van de aard en de ernst van de aandoeningen waaraan eiser lijdt is met deze urenbeperking in ruime mate tegemoetgekomen aan zijn klachten. Wanneer rekening wordt gehouden met de reeds gegeven beperkingen in de overige rubrieken, moet eiser in staat worden geacht om dit aantal uren per week te kunnen werken. Uit preventieve overwegingen is evenmin een urenbeperking aangewezen bij afwezigheid van ernstige psychopathologie met gevaar voor ernstige decompensatie. Eiser is niet verminderd beschikbaar voor arbeid. Terecht is wel een beperking gegeven ten aanzien ’s nachts werken om, gezien de slaapproblematiek, het ritme niet te verstoren. De primaire verzekeringsarts heeft bij punt 6.2 bij nachtwerk aangegeven dat eiser niet vanaf 22.00 uur kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperking gehandhaafd en heeft in punt 6.4 van de FML van 17 december 2020 een toelichting opgenomen, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee rekening kan houden bij raadpleging van het CBBS.
7. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd dat er per de datum in geding (1 oktober 2020) geen aanleiding is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is hierbij op alle rubrieken van de FML ingegaan. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze motivering volgen. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend zijn. Het medisch advies van bedrijfsarts
[E] van 15 oktober 2020 dat eiser in beroep heeft ingebracht, geeft geen aanleiding om aan de medische beoordeling te twijfelen. In dit advies wordt een algemene beschrijving van de gevolgen van hersenletsel gegeven en een prognose voor verbetering gesteld. Bedrijfsarts [E] heeft eiser niet zelf gezien of onderzocht, maar de prognose gesteld op grond van bestudering van de medische gegevens van eiser. Bovendien gaat het in deze beroepsprocedure om de gezondheidssituatie van eiser op de datum in geding, niet om de prognose van die situatie.
Arbeidskundige beoordeling
8. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Met de in de FML van 17 december 2020 aangenomen beperkingen kan eiser in staat worden geacht om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten. De stelling van eiser dat de loonwaarde in zijn feitelijke werkzaamheden lager ligt dan de loonwaarde die de arbeidsdeskundige heeft vermeld, doet daar niet aan af. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is namelijk niet gebaseerd op de werkelijke werkzaamheden van eiser, maar wordt berekend aan de hand van functies in het
CBBS-systeem, waarbij rekening wordt gehouden met zijn belastbaarheid.
9. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser per 1 oktober 2020 63,03% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de WIA-uitkering is dan ook terecht per die datum niet gewijzigd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de IVA-uitkering per 1 oktober 2020 had moeten ingaan.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken openbaar op 13 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.