In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep. De opposant had eerder, op 16 augustus 2021, een beroep ingediend omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht geen beslissing had genomen op zijn bezwaarschrift. De rechtbank verklaarde het beroep toen niet-ontvankelijk, omdat de dwangsom die was opgelegd voor het niet tijdig nemen van een besluit nog niet was volgelopen op het moment van indienen van het beroep. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, maar heeft niet verzocht om een zitting.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de dwangsom nog niet was volgelopen op het moment van indienen van het beroep. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de beleidslijn van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht, die stelt dat een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard als het is ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen. De rechtbank oordeelt dat de opposant niet in een gunstiger positie had kunnen komen, omdat er op het moment van indienen van het beroep nog een dwangsom liep.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk is.