ECLI:NL:RBMNE:2021:4861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/483
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als pedagogisch medewerkster, zich op 5 oktober 2017 ziek gemeld en een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft op 3 februari 2020 besloten dat eiseres per 4 februari 2020 recht heeft op een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35,93%. Echter, na bezwaar van de ex-werkgever heeft verweerder op 24 december 2020 het bezwaar gegrond verklaard en eiseres als minder dan 35% arbeidsongeschikt (20,17%) beoordeeld, waardoor zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 6 oktober 2021 geoordeeld dat de besluiten van verweerder zijn gebaseerd op rapportages van verzekeringsartsen die aan de vereiste voorwaarden voldoen. Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages eenduidig en inzichtelijk waren en dat de medische beoordeling niet onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de aanpassing van de urenbeperking door de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed was onderbouwd en dat de door eiseres ingebrachte medische informatie niet leidde tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, met de beslissing dat eiseres per 4 februari 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres wijzigt niet tot en met 3 april 2021. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is openbaar gemaakt op 6 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: I.M.J.S. Sahabuddin),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1.1.
Eiseres was werkzaam als pedagogisch medewerkster voor 27 uur per week. Op
5 oktober 2017 meldde zij zich ziek. Per einde wachttijd heeft eiseres een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Met het besluit van 3 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat
eiseres per 4 februari 2020 recht heeft op een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35,93%.
1.3.
De ex-werkgever van eiseres, [stichting],
heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Met het besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het
bezwaar van de ex-werkgever van eiseres gegrond verklaard. Eiseres is minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht (20,17%). Weliswaar komt eiseres daarom niet in aanmerking voor een WIA-uitkering, maar de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) wijzigt niet tot en met
3 april 2021.
1.5.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2021 door middel van een
Skype-verbinding. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder waren aanwezig.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft beslist dat eiseres per
4 februari 2020 voor minder dan 35% (20,17%) arbeidsongeschikt is op grond waarvan zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands
arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. In
tegenstelling tot de primaire verzekeringsarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar namelijk niet gezien of gesproken.
5. De rechtbank overweegt dat aangezien eiseres op het spreekuur van 17 december 2019
bij de primaire verzekeringsarts is geweest en daarbij psychisch is onderzocht, de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar niet heeft gezien of gesproken niet tot de conclusie leidt dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 november 2020 dat het besluit volledig is heroverwogen. Verder zijn de rapportages eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportages voldoen daarmee aan de drie voorwaarden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiseres voert aan dat vanwege haar fysieke klachten meer beperkingen moeten worden
aangenomen ten aanzien van zitten, bukken en zwaar tillen en dragen. Daarnaast voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de door de primaire verzekeringsarts aangenomen urenbeperking heeft teruggedraaid naar 8 uur per dag en
40 uur per week. Volgens eiseres volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet het gehele advies van de psychiatrische expertise. Verder voert eiseres aan dat haar klachten na
4 februari 2020 zijn verergerd. Ook is sprake van nieuwe klachten.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat de medische beoordeling onjuist is, heeft eiseres de volgende informatie overgelegd. Een rapportage van de door haar ingeschakelde medisch adviseur van 5 juli 2021, een brief van de huisarts met medicatieoverzicht van 22 juni 2021, een rapportage van de orthopedisch chirurg van 1 februari 2012, rapportages van de neuroloog van 13 januari 2012 en 29 november 2011 en rapportages van de KNO-arts van
13 november 2015 en 30 augustus 2017.
7. Naar aanleiding van de medische informatie waaruit blijkt dat eiseres een allergie heeft
voor huisstofmijt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de belastbaarheid ten aanzien van het item werken in een stoffige omgeving en allergie voor huisstofmijt aan te passen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische
beoordeling. De door eiseres ingebrachte medische informatie maakt niet dat getwijfeld moet worden aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank legt dit als volgt uit.
Ten aanzien van de door eiseres aangegeven fysieke klachten concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 18 november 2020 dat geen aanleiding is om daarvoor beperkingen aan te nemen, omdat geen evidente fysieke pathologie aanwezig is. In aanvulling hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 19 februari 2021 toegelicht dat eiseres geen fysieke beperkingen tijdens het spreekuur van 17 december 2019 met de primaire verzekeringsarts naar voren heeft gebracht. Daarnaast blijkt uit de rapportage van de psychiatrische expertise van 10 oktober 2019 dat eiseres een fysieke beperking heeft gehad, waarvan zij door fysiotherapie is hersteld. Verder blijkt uit die rapportage dat eiseres op dat moment geen somatische klachten heeft. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen.
Ten aanzien van de aangenomen urenbeperking gaf de primaire verzekeringsarts hierover in de rapportage van 19 december 2019 aan dat eiseres belastbaar wordt geacht volgens een opbouwend urenschema. De urenbeperking is aangenomen ten gevolge van de herstellende fase waarin eiseres zich toen bevond, gelet op haar restklachten van de vastgestelde diagnose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit aangepast en beperkt tot een geringe urenbeperking voor 8 uur per dag en 40 uur per week. Daarbij is een beperking aangenomen ten aanzien van het werken in de nacht, zodat het bioritme van eiseres wordt gewaarborgd. Ter onderbouwing hiervan verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de psychiatrische expertise. Daaruit blijkt dat de eerder bij eiseres vastgestelde diagnose in volledige remissie is, hetgeen ertoe leidt dat geen medische grond meer is voor de eerdere door de primaire verzekeringsarts aangenomen belastbaarheid van 6 uur per dag en 30 uur per week. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze aanpassing van de urenbeperking inzichtelijk en gemotiveerd onderbouwd. De rechtbank overweegt in dat verband ook nog dat in de rapportage van de psychiatrische expertise staat dat eiseres in haar thuissituatie nog relatief inactief is. De psychiater heeft daarom als aandachtspunt voor eiseres dat zij de komende periode gebruikt om actiever te worden om zodoende haar mentale en fysieke conditie op te bouwen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de datum in geding 4 februari 2020 is. De door eiseres aangegeven verergerde en nieuwe klachten na die datum vallen daarom buiten de omvang van dit geding.
De beroepsgronden slagen niet.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling juist?
9. Na aanpassing van de functionele mogelijkhedenlijst (FML)met de vermelding dat eiseres een beperking heeft voor werken in een stoffige omgeving, heeft de arbeidsdeskundige deels nieuwe voorbeeldfuncties geschikt geacht voor eiseres. Dit zijn de functies:
10. Eiseres voert aan dat de functie van Samensteller kunststof en rubberproducten
ongeschikt is, vanwege te veel stof op de werkplek dat ontstaat doordat elke medewerker aan het einde van de werkdag moet opruimen, vegen en afstoffen. Daarnaast voert eiseres aan dat de functie van Administratief ondersteunend medewerker haar belastbaarheid overschrijdt, omdat zij beperkt is ten aanzien van veelvuldige deadlines en productiepieken. Verder leidt het werken in een open kantoorruimte in die functie tot storingen/onderbrekingen, hetgeen ook haar belastbaarheid overschrijdt.
11. De rechtbank overweegt dat de schatting is gebaseerd op de eerste drie functies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep
gemotiveerd onderbouwd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Ten aanzien van de functie van
Samensteller kunststof en rubberproducten
brengt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 9 augustus 2021 naar voren dat geen sprake is van een kenmerkende belasting ten aanzien van stof, omdat de arbeidskundig analist die de werkplek heeft bezocht daartoe tijdens de analyse geen redenen heeft waargenomen. Bij de geanalyseerde werkplek worden de onderdelen, veelal van pvc, als een gereed product aangeleverd. Stof ontstaat meestal echter bij de mechanische bewerking van vaste stoffen. Verder is geen sprake van hoge concentraties aan stof bij het schoonmaken van de werkplek aan het einde van de dag. De rechtbank kan deze uitleg volgen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag verweerder bij de arbeidskundige beoordeling gebruik maken van het CBBS. Van de zijde van eiseres is geen informatie aangedragen waaruit afgeleid kan worden dat deze omschrijving onjuist is.
Ten aanzien van de (als vijfde geduide) functie van
Administratief ondersteunend medewerkerverwijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 9 augustus 2021 naar de bevindingen van de arbeidskundig analist die de werkplek heeft bezocht. Daaruit blijkt dat geen melding is gemaakt van een kenmerkende belasting ten aanzien van deadlines en productiepieken. De werker kan in die functie zelf zijn prioriteiten stellen en wordt tevens in het proces ondersteunt door systemen en signaleringen. Uit de definitie van CBBS blijkt niet dat sprake is van een deadline in geval de werker voor een tijdige afhandeling van het product zorgt. Verder blijkt uit de definitie van CBBS niet dat het werken in een open kantoorruimte, dat mogelijk zorgt voor wat afleiding van activiteiten van anderen, wordt aangemerkt als storingen/onderbrekingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft aan dat weliswaar sprake is van kort overleg, het afstemmen van de werkzaamheden en dat men elkaar af en toe weleens om advies vraagt, maar dat het niet met zich meebrengt dat dit veelvuldig op een werkdag voorkomt. Bij deze functie heeft eenieder zijn focus op zijn eigen afgebakende deeltaak. De rechtbank kan deze uitleg ook volgen. Ook hier geldt dat van de zijde van eiseres geen informatie is aangedragen waaruit blijkt dat deze informatie niet juist is.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie

12. Verweerder heeft terecht beslist dat eiseres per 4 februari 2020 voor minder dan 35%
(20,17%) arbeidsongeschikt is. Hoewel eiseres op grond daarvan niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, wijzigt haar loongerelateerde WGA-uitkering niet tot en met
3 april 2021.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
6 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.