In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. van Domselaar, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 13 januari 2020, waarin haar bezwaar tegen de terugvordering van te veel ontvangen WAO-uitkering ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep ontvankelijk verklaard, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat eiseres het bestreden besluit eerder had ontvangen dan in november 2020. Eiseres had aangevoerd dat het besluit naar een onjuist adres was verzonden.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van eiseres tegen de terugvordering van de WAO-uitkering behandeld. Eiseres stelde dat verweerder bij de vaststelling van het terug te vorderen bedrag was uitgegaan van een onjuist inkomen en maatmanloon. De rechtbank oordeelde dat verweerder de juiste inkomensgegevens had gehanteerd, gebaseerd op de gegevens van de Belastingdienst, en dat eiseres niet had onderbouwd waarom het maatmanloon onjuist zou zijn vastgesteld.
Eiseres verzocht de rechtbank om de terugvordering te matigen vanwege haar financiële omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.