ECLI:NL:RBMNE:2021:4859

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
UTR_20_4800
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. van Domselaar, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 13 januari 2020, waarin haar bezwaar tegen de terugvordering van te veel ontvangen WAO-uitkering ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep ontvankelijk verklaard, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat eiseres het bestreden besluit eerder had ontvangen dan in november 2020. Eiseres had aangevoerd dat het besluit naar een onjuist adres was verzonden.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van eiseres tegen de terugvordering van de WAO-uitkering behandeld. Eiseres stelde dat verweerder bij de vaststelling van het terug te vorderen bedrag was uitgegaan van een onjuist inkomen en maatmanloon. De rechtbank oordeelde dat verweerder de juiste inkomensgegevens had gehanteerd, gebaseerd op de gegevens van de Belastingdienst, en dat eiseres niet had onderbouwd waarom het maatmanloon onjuist zou zijn vastgesteld.

Eiseres verzocht de rechtbank om de terugvordering te matigen vanwege haar financiële omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats],

eiseres,
(gemachtigde: mr. R. van Domselaar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

De primaire besluitvorming bestaat uit de volgende besluiten over de uitkering van eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO):
  • een besluit tot herziening en terugvordering van 20 augustus 2019 over het jaar 2017: eiseres heeft een bedrag van € 20.613,72 bruto te veel aan uitkering ontvangen;
  • een besluit tot herziening en terugvordering van 22 augustus 2019 over het jaar 2018: eiseres heeft een bedrag van € 16.162,44 bruto te veel aan uitkering ontvangen;
  • een besluit van 23 augustus 2019, genummerd [nummer]: eiseres moet uiterlijk 31 december 2019 een nettobedrag van € 15.190,88 aan verweerder terugbetalen. Als eiseres dat niet doet, moet zij het brutobedrag terugbetalen;
  • een besluit van 23 augustus 2019, genummerd [nummer]: eiseres moet uiterlijk 31 december 2019 een nettobedrag van € 453,99 aan verweerder terugbetalen. Als eiseres dat niet doet, moet zij het brutobedrag van € 799,98 terugbetalen;
  • een besluit van 26 augustus 2020, genummerd [nummer]: eiseres moet een brutobedrag van € 20.613,72 aan verweerder terugbetalen.
In het besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluitvorming ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zitting gepland op 6 juli 2021. Eiseres is niet verschenen. De gemachtigde van eiseres is wel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank op de zitting om aanhouding van de zaak verzocht om eiseres in de gelegenheid te stellen op een volgende zitting aanwezig te zijn en zelf ook het woord te kunnen voeren. Ter onderbouwing van zijn aanhoudingsverzoek heeft de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat hij de afgelopen week geen contact met eiseres heeft gehad en haar pas twintig minuten voor de zitting weer voor het eerst kort telefonisch heeft gesproken. Volgens de gemachtigde van eiseres vertelde zij hem dat zij op 5 juli 2021 naar het ziekenhuis is geweest voor diverse onderzoeken, maar dat hij niet weet wat de aanleiding was voor de onderzoeken en evenmin beschikt over een medische onderbouwing. De gemachtigde van eiseres weet wel dat zij last heeft van paniekaanvallen, stress en hoofdpijn en het is hem niet bekend wanneer eiseres wel op een zitting kan verschijnen.
De rechtbank heeft dit verzoek om aanhouding, gelet op artikel 2.13 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021, op de zitting afgewezen. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank er niet van op de hoogte gesteld dat hij vanaf een week vóór de zitting geen contact met eiseres had. Het verzoek om aanhouding is niet onderbouwd met medische informatie over de onderzoeken in het ziekenhuis. Verder is onduidelijk wanneer eiseres op een volgende zitting zou kunnen verschijnen.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 6 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft recht op een WAO-uitkering en heeft daarnaast inkomsten uit werk als zelfstandige. Op grond van gegevens van de Belastingdienst heeft verweerder de uitkering van eiseres over de jaren 2017 en 2018 herzien. Gelet op haar inkomsten ontving eiseres volgens verweerder over deze jaren te veel aan uitkering. Verweerder heeft de te veel ontvangen bedragen aan WAO-uitkering van haar teruggevorderd. Volgens verweerder is er geen dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Verweerder heeft bepaald dat eiseres de te veel ontvangen bedragen moet terugbetalen.
Ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Artikel 7:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat een beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie de beslissing is gericht. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel door de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van de brief op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
2.2.
Eiseres voert aan dat het beroep ontvankelijk is omdat zij pas in november 2020 bekend is geworden met het bestreden besluit van 13 januari 2020 nadat haar huidige gemachtigde dit besluit in november 2020 heeft ontvangen. Verweerder heeft het besluit tot die tijd naar een onjuist adres gestuurd: [adres 1] in [woonplaats]. Dit moet zijn: [adres 2] in [woonplaats].
2.3.
In een brief van 19 februari 2021 heeft verweerder diverse vragen van de rechtbank over de verzending van het bestreden besluit beantwoord. Hieruit blijkt dat dit besluit per niet-aangetekende post is verstuurd naar het adres [adres 1] in [woonplaats] en dat verweerder geen gebruik maakt van een verzendregistratie.
2.4.
Verweerder stelt op de zitting dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Eiseres is op 3 december 2019 op de hoorzitting verschenen. Er zijn toen afspraken gemaakt over het vervolg van de procedure. Dit is schriftelijk aan eiseres bevestigd. Verder heeft er in december 2019 e-mailcontact tussen verweerder en eiseres plaatsgevonden. Daarin werd eiseres een langere periode gegeven om stukken aan te leveren. Verweerder heeft in deze
e-mailwisseling geschreven dat als er vóór 3 januari 2020 geen stukken zijn ontvangen, een beslissing zal worden genomen. Verweerder heeft niets meer van eiseres gehoord en heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Op 14 februari 2020 is schriftelijk aan eiseres bevestigd dat de beslistermijn is verlengd. Zij wist toen dus dat er een beslissing zou worden genomen. Aangezien het om een aanzienlijk financieel belang van eiseres gaat, bevreemdt het verweerder dat zij pas voor het eerst in november 2020 op het besluit heeft gereageerd. Verweerder gaat uit van de adresgegevens van eiseres zoals die zijn opgenomen in de basisregistratie personen: [adres 1] in [woonplaats]. Zij heeft deze inschrijving niet laten aanpassen naar [adres 2] in [woonplaats].
2.5.
De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk, omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres het bestreden besluit eerder dan in november 2020 heeft ontvangen. Verweerder mocht weliswaar uitgaan van het adres [adres 1] in [woonplaats] waarop eiseres stond ingeschreven in de basisregistratie personen, maar nu eiseres eerdere ontvangst van het bestreden besluit ontkent en verweerder geen gebruik heeft gemaakt van een verzendregistratie, is eerdere verzending van het bestreden besluit niet aannemelijk geworden.
2.6.
Verweerder heeft omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het beroep desondanks niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Verweerder wijst daarbij op eerdere correspondentie tussen verweerder en eiseres. De rechtbank vindt deze omstandigheden niet bijzonder genoeg om af te wijken van de uitgangspunten in de wetgeving en jurisprudentie, zoals onder 2.1 weergegeven.
Fiscaal inkomen
3.1.
Eiseres voert aan dat verweerder bij vaststelling van het terug te vorderen bedrag is uitgegaan van een inkomen dat eiseres feitelijk niet heeft genoten en dat aan de hand daarvan het fiscale inkomen te hoog is vastgesteld.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van de juiste inkomensgegevens is uitgegaan. Bij zelfstandige arbeid vindt verrekening van inkomsten plaats op grond van de inkomensgegevens zoals vastgesteld door de Belastingdienst op grond van de jaarstukken die zijn ingediend. Op de hoorzitting bleken de gegevens van de Belastingdienst gelijk aan de cijfers van de boekhouder in de jaarstukken. Dit is op de hoorzitting bevestigd door eiseres.
3.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat het fiscaal inkomen niet juist is vastgesteld. Zij heeft dit standpunt niet nader onderbouwd met stukken. Bovendien blijkt uit het verslag van de hoorzitting dat eiseres geen bezwaar heeft ingediend tegen de definitieve aanslag van de Belastingdienst voor 2017 en 2018.
Maatmanloon
4.1.
Eiser voert aan dat verweerder bij het vaststellen van het arbeidsongeschiktheidspercentage is uitgegaan van een onjuist maatmanloon.
4.2.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat verweerder is uitgegaan van een onjuist vastgesteld maatmanloon. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom het gehanteerde maatmanloon niet zou kloppen.
Terugvordering
5. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO is verweerder gehouden om de te veel betaalde uitkering terug te vorderen. Op grond van het zesde lid van dit artikel kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Dringende reden
6.1.
Eiseres verzoekt de rechtbank om de terug te vorderen bedragen te matigen gelet op haar financiële omstandigheden. Door de coronacrisis heeft zij met haar werkzaamheden als tolk/vertaler nauwelijks inkomen gegenereerd.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] volgt dat dringende redenen slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiseres als gevolg van terugvordering van de uitkering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
6.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een dringende reden aan te nemen. Eiseres heeft met de enkele stelling dat sprake is van nauwelijks genoten loon niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onaanvaardbare sociale of financiële consequenties als gevolg van de terugvordering van de uitkering. Eiseres heeft dit niet met stukken onderbouwd.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ontvankelijk;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 28 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 12 januari 2016 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2016:124.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:474.