4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Een verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting:
Het klopt dat ik de onder 1 en 2 ten laste gelegde uitlatingen heb gedaan.
[benadeelde1]heeft op 6 december 2017 aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik doe aangifte van smaad over meerdere publicaties en openbare uitingen van een raadslid van de gemeenteraad van [gemeente] . Haar naam is [verdachte] . Momenteel is zij namens [politieke partij 1] in de raad gekozen en heeft zij daar zitting als een éénmansfractie. In 2010 had ik als plaatsvervangend voorzitter zitting in de gemeenteraad van [gemeente] . Daarnaast was ik gekozen raadslid binnen de partij [politieke partij 2] . Als plaatsvervangend voorzitter was ik de aangewezen persoon om klachten tegen de Burgemeester in ontvangst te nemen en te behandelen. De behandeling werd gedaan door een klachtencommissie waar ik voorzitter van was. [verdachte] heeft een klacht tegen de toenmalige burgemeester [A] ingediend. Deze klacht werd ongegrond verklaard. Sinds die tijd werd mij misbruik van sleutelposities verweten. [verdachte] publiceerde dat op haar eigen site.Zij verweet mij dat ik de raad hinderde en saboteerde. Ik heb van een deel van haar publicaties voor u uitgeprint waarin mijn naam en mijn functioneren door haar bekritiseerd wordt. In 2013 is er vanuit de gemeenteraad een onderzoek verricht naar de bevindingen van [verdachte] . Daarvan is een rapport opgemaakt door een onafhankelijke bestuurskundige. Uit dit rapport is gebleken dat mevrouw [verdachte] geen reden had de raad of mij van wangedrag of misbruik van gezag te betichten. Dit rapport was voor [verdachte] geen reden te stoppen met haar publicaties.
Op 12 november 2017 heeft zij zowel per mail als via een openbaar toegankelijke site mij van diefstal beticht. Daarnaast twittert [verdachte] ook dagelijks. Niet altijd over mij persoonlijk, maar zij verwijst in haar twitterberichten naar haar website. De publicatie over mij waarin zij mij beticht van diefstal, deed mij besluiten aangifte te doen van smaad. Ik ben mij ervan bewust dat binnen de politiek heel veel onder de immuniteit van een raadslid valt. Maar hiermee heeft zij wat mij betreft een grens overschreden.
Uit een proces-verbaal van bevindingenvan 31 januari 2018 volgt:
De aangifte is vooral gericht op het feit dat [verdachte] [benadeelde1] beschuldigd van
diefstal op 1 december 2017. Op deze datum plaatste [verdachte] namelijk een stuk op haar website van " [website] met als kop:
" [benadeelde1] , fractievz [politieke partij 2] betaalt privefactuur met gemeentegeld."
Uit het proces-verbaal van ontvangst klacht van 6 december 2017volgt het volgende:
Op 6 december 2017, heb ik, als hulpofficier van justitie van Eenheid Midden-Nederland te [gemeente] een mondelinge klacht ontvangen terzake van smaad. De klacht werd gedaan door: [benadeelde1] .
De klager verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te
gaan. De klager verklaarde tegenover mij het volgende:
Ik doe aangifte van smaad. Door de publicaties van de verdachte voel ik mij
in mijn eer en goede naam aangerand. Zij heeft opzettelijk feiten openbaar gemaakt
kennelijk met het doel daaraan ruchtbaarheid te geven. De verdachte wist dat de
feiten niet waar waren.
De heer [benadeelde 2]heeft op 4 april 2018 aangifte gedaan. Hij heeft het volgende
verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
"Ik doe aangifte van smaadschrift. [verdachte] heeft mij meerdere malen publiek beschuldigd van het plegen van "bewezen, illegale, stiekeme grondverkoop voor vriendenprijsjes aan vriendjes." "Van kostbare [plaats] grond." Dit zou ik volgens haar gedaan hebben vanuit mijn functies als [politieke partij 3] wethouder in [gemeente] .
[verdachte] heeft deze beschuldigingen geuit op:
-haar internetsite, www. [website] .nl,
-haar twitteraccount [twitteraccount] ,
-een huis aan huis verspreide verkiezingsfolder verspreid via de reclamemap wat
vermoedelijk zo'n 10.000 huishoudens binnen [gemeente] bereikt,
-een interview wat ze had met de nieuwssite www. [gemeente] .hu.nl.
Daarnaast laat ze een aantal malen via haar genoemde twitteraccount en via een
interview met RTV Utrecht weten dat zij heel goed weet dat het strafbaar is om deze
beschuldigingen te uiten zonder concreet bewijs.
Een quote van mevrouw [verdachte] tijdens het interview, d.d. 20 maart 2018, met RTV
Utrecht is: "Het is strafbaar om te zeggen dat iemand fraude heeft gepleegd terwijl
hij dat niet gedaan heeft. Ik heb daar bewijs voor."
[verdachte] zit in de gemeenteraad van [gemeente] en doet daar al jaren haar beschuldigingen tegen mij en ook meneer [benadeelde1] en anderen. Persoonlijk vind ik dat er binnen de politieke arena een hoop gezegd moet kunnen worden. Ik vind dat [verdachte] echter alle grenzen heeft overschreden door publiekelijk dezebeschuldigingen te uiten, ook nadat de politieke discussie hierover was afgerond.
[verdachte] weet namelijk dat deze beschuldigingen helemaal niet waar zijn. Er is
onder meer een motie van wantrouwen door haar tegen mij ingediend. Deze is met 32 van
de 33 stemmen afgewezen. Dit was in oktober 2017.
Van al deze quotes heb ik printjes gemaakt van de bronnen en deze overhandig ik u bij
deze. Ik verklaar bij deze over het feit waarvan [verdachte] mij beschuldigt het
volgende: "De grondverkoop heeft plaatsgevonden, echter niet voor een vriendenprijsje en niet aan een vriend. Ook was deze verkoop niet illegaal en stiekem. Deze hele verkoop is
volgens de regels verkopen en hierover is verantwoording aan de gemeenteraad
afgelegd." Over de pleegplaats en datum wil ik nog het volgende verklaren:
De pleegplaats is niet exact te benoemen. Vanwege praktische redenen heb ik nu mijn
werkadres opgegeven. De pleegdatum loopt van 20 december 2017 tot heden en duurt zolang er geen rectificatie heeft plaatsgevonden.
Uit het proces-verbaal van ontvangst klachtvan 4 april 2018 volgt het volgende:
Op 4 april 2018, heb ik, als hulpofficier van justitie van Eenheid Midden-Nederland te [gemeente] een schriftelijke klacht ontvangen terzake van smaad. De klacht werd gedaan door: [benadeelde 2] .
De klager verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te
gaan. De klager verklaarde tegenover mij het volgende:
Ik word onterecht beschuldigd van het plegen van fraude.
Als bijlagen bij de twee aangiften en de zojuist opgesomde processen-verbaalzitten geschriften, voor zover relevant voor het bewijs:
Een Twitterberichtvan het twitteraccount [twitteraccount] van 28 februari 2018:
“Zo heeft de [F] geen woord gewijd/mogen wijden aan de onderzoeksfraude en de declaratiefraude van [politieke partij 2] fractievoorzitter @ [benadeelde1] en de illegale verkoop van kostbare bouwgrond voor weinig aan vriendjes door [politieke partij 3] wethouder [benadeelde 2] # [gemeente] ”.
Een Twitterberichtvan het twitteraccount [twitteraccount] van 14 maart 2018:
"Ook voor raadsleden geldt dat ze strafbaar zijn als ze zonder bewijs mensen beschuldigen van fraude en vriendjespolitiek (corrupt bestuur) #GR2018 # [gemeente] Rara waarom kan ik deze beweringen gewoon wel doen? Antwoord: het zijn bewezen feiten, daarom!"
Een Twitterberichtvan het twitteraccount [twitteraccount] van 15 maart 2018:
"Onderzoeksfraude, declaratiefraude en bouwfraude in het bestuur van [gemeente] . Allemaal bewezen en alleen daarom kan ik daarover publiekelijk melding doen. Anders waren het valse beschuldigingen en dus strafbaar. Zie tweet hieronder en ook onze website”.
Een Twitterberichtvan het twitteraccount [twitteraccount] van 1 december 2017:
"Een kassiere die een greep in de kas doet wordt bij de politie aangegeven. Waarom @ [benadeelde1] niet? http://www. [website] .nl".
Een Twitterberichtvan het twitteraccount [twitteraccount] van 12 november
2017:
"Wil je weten hoe corruptie eruit ziet? # [gemeente] # [politieke partij 2] # [benadeelde1] # [politieke partij 3] # [benadeelde 2] # [politieke partij 4] #burgemeester # [B] ".
Een Twitterberichtvan het twitteraccount [twitteraccount] van 9 januari 2017:
"Heel concreet gaat t over [politieke partij 5] raadslid @ [C] [politieke partij 4] raadslid @ [D] allebei juristen die óók de declaratiefraude van @ [benadeelde1] steunen en de illegale grondverkoop door @ [benadeelde 2] Dus: wat heb je aan goed opgeleid mensen in de gemeenteraad? Helemaal Niets."
Een Twitterberichtvan het twitteraccount [twitteraccount] van 3 oktober 2019:
“De grootste en meest kwalijke fout van [politieke partij 6] is dat ze een lokale partij zijn. In [gemeente] wordt de declaratiefraude van fractievoorzitter [politieke partij 2] [benadeelde1] niet onderzocht maar juist afgedekt door de [politieke partij 4] burgemeester [B] #zittendemacht”.
Een Twitterberichtvan het twitteraccount [twitteraccount] van 21 mei 2019:
“VVD staatssecr Harbers treedt af vanwege verdoezelde misdaadcijfers. In [gemeente] blijft [politieke partij 3] wethouder [benadeelde 2] rustig zitten terwijl hij al 2 X betrapt is op stiekeme handjeklap grondverkoop aan bedrijven. Betrapte deals overstijgen al de waarde van 1 miljoen Euro, laat staan!“
Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite
www. [website] .nl, met de inhoud:
“Fractievoorzitter [politieke partij 2] , [benadeelde1] . betaalde zijn privéfactuur met geld van de gemeenschap. Een stevige integriteitschending. [E] , raadsgriffier heeft voor hem het geld (€ 491.40) van de rekening van de afdeling Griffie afgeschreven. Topje van de ijsberg?”.
Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite
www. [website] .nl, met de inhoud:
“ [benadeelde1] pleegt als voorzitter van onderzoekscommissie onderzoeksfraude met betaling van € 4200.- gemeenschapsgeld”.
Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite
www. [website] .nl, met de inhoud:
“De burgemeester, [B] , is al op 11 november door [website] op de hoogte gesteld maar hij heeft tot op heden niets van zich laten horen. Terwijl hij naar de politie zou moeten stappen om aangifte te doen van verduistering in dienstbetrekking een misdrijf dat ernstiger is dan ‘gewone’ verduistering. Als een kassière een greep doet in de kassa van de supermarkt waar ze voor werkt en het geld in haarprivétasje stopt dan is zij strafbaar vanwege het plegen van verduistering in dienstbetrekking. Waarom [benadeelde1] niet?”
Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite
www. [website] .nl, met de inhoud:
“Aanleiding voor het opzeggen van het vertrouwen was dat ons was gebleken dat u misbruik heeft gemaakt van alle drie sleutelposities om niet alleen het democratisch systeem van [gemeente] buiten werking testellen wanneer dat het college uitkomt maar ook omdat u een heel urgent integriteitonderzoek heeft gesaboteerd”.
Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite
www. [website] .nl, met de inhoud:
Open brief aan [benadeelde1] : “Recent is gebleken dat u niet schroomt om een urgent integriteitonderzoek te saboteren door vergaande misleiding van de Raad, knoeien met informatie en verzwijgen van informatie als waarnemend voorzitter van het presidium heeft u de Raad opzettelijk voorgelogen en verkeerd voorgelicht en als voorzitter van de onderzoekscommissie heeft u het onderzoek gesaboteerd door listige kunstgrepen, een samenweefsel van verdichtsels, manipulatie en leugens”.
Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite
www.pen.nl met de inhoud:
“Voor fractie [verdachte] en [politieke partij 7] is de maat vol. Ze zeggen hun vertrouwen op in de waarnemend voorzitter van het presidium de heer [benadeelde1] . De fractievoorzitter van de [politieke partij 2] is behalve ex-wethouder ook plaatsvervangend voorzitter van de Raad. Hij misbruikt zijn sleutelposities om de Raad onjuist te informeren en te misleiden en ongeldige stemmen door te drukken als dat het college goed uitkomt”.
Een geschrift, te weten een kopie van een huis aan huis verkiezingsfolder in de Gemeente [gemeente] , met de inhoud:
“Is aan de het licht gekomen en bewezen dat kostbaar [plaats] grond illegaal en stiekem en voor vrienden prijsjes is verkocht door de [politieke partij 3] wethouder. En dat er onderzoeksfraude en declaratiefraude is gepleegd door de fractievoorzitter van de [politieke partij 2] . En dat met goedvinden van 32 van de 33 raadsleden en de Burgemeester?”.
Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite
www. [website] .nl, met de inhoud:
“Onlangs heb ik, na maanden onderzoek, ook kunnen bewijzen dat [gemeente] bouwgrond stiekem, ondergronds en met verlies door de [politieke partij 3] wethouder [benadeelde 2] wordt verkocht aan hem welgevallige bevriende projectontwikkelaars. Zeg maar gerust dat dit het topje van de corruptie-ijsberg is.”
Een geschrift, te weten een afdruk van een interview op papier dat is gepubliceerd op de internetsite van www. [gemeente] .hu.nl, met de inhoud:
“Onlangs hebben we de declaratiefraude door dezelfde [politieke partij 2] fractievoorzitter bewezen evenals de illegale en stiekeme verkoop van kostbare [plaats] bouwgrond tegen vriendenprijsjes door de [politieke partij 3] wethouder aan een door hem uitverkoren projectontwikkelaar. Dat zijn nog slechts de zaken die zijn komen bovendrijven.” (terwijl het interview vervolgens is gepubliceerd op de internetsite van www. [gemeente] .hu.nl).”
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Inleiding
Het kader waarin de onderhavige verdenking zich heeft afgespeeld is dat de verdachte en aangevers elkaar kennen vanuit de door hun uitgeoefende (en: op dit moment uit te oefenen) publieke functies bij de gemeente [gemeente] . Zo is verdachte lid van de gemeenteraad (eenmansfractie [website] ), als ook aangever [benadeelde1] (fractievoorzitter van de partij [politieke partij 2] ) en is aangever [benadeelde 2] aangesteld als wethouder in [gemeente] .
De rechtbank stelt vast dat uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier volgt dat verdachte in de aan haar onder 1 en 2 ten laste gelegde periodes Twitterberichten en berichten op internetsites heeft geplaatst, huis aan huis verkiezingsfolders heeft laten verspreiden en een interview heeft gegeven dat op een website is gepubliceerd, met daarin genoemd de teksten zoals omschreven op de tenlastelegging. De verdachte heeft ter terechtzitting ook bevestigd dat zij dit heeft gedaan. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of daarmee ook sprake is van smaadschrift.
Juridisch kader
Smaad(schrift) - artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht - is een specifieke vorm van belediging, waarbij strafbaar is gesteld: “de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van de tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijke doel het geven van ruchtbaarheid”.
De vraag die de rechtbank moet stellen is of de berichten geplaatst door de verdachte onder ‘smaadschrift’ in de zin van artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht vallen en daarmee dus strafbaar zijn.
Aanranding
Een belangrijk bestanddeel van artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is de ‘aanranding van de eer en goede naam’. Hiervan is sprake als de reputatie publiekelijk wordt geschaad of aangetast, door iemand bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen.
Verdachte schrijft in haar uitlatingen bepaalde concrete (ernstige) feiten toe aan [benadeelde1] (feit 1) binnen zijn functie als raadslid en plaatsvervangend voorzitter in de Raad van de Gemeente. Verdachte beschuldigt [benadeelde1] onder andere van “vriendjespolitiek, corruptie, fraude, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, verduistering, onderzoeksfraude, declaratiefraude, integriteitsschennis, sabotage van een integriteitsonderzoek, misleiding, voorliegen en misbruik van zijn sleutelposities”.
Ten aanzien van [benadeelde 2] (feit 2) beschuldigt verdachte hem onder andere van corruptie, bouwfraude, en illegale, stiekeme en ondergrondse verkoop van bouwgrond. Dit zijn eveneens bepaalde concrete (ernstige) feiten die verdachte aan [benadeelde 2] toeschrijft binnen zijn functie als wethouder.
De rechtbank stelt vast dat de gemene deler van alle voornoemde uitlatingen is dat verdachte zowel [benadeelde1] als [benadeelde 2] niet integer vindt handelen in hun publieke functies, en dat [benadeelde1] en [benadeelde 2] zelfs (volgens verdachte: vaststaand) zich schuldig zouden maken aan ernstige strafbare feiten. Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank daarmee dan ook vast dat [benadeelde1] en [benadeelde 2] hiermee in een ongunstig daglicht worden gesteld.
‘Bepaald feit’Vooropgesteld moet worden dat sprake is van tenlastelegging van een "bepaald feit" als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht, als het feit op een zodanige wijze aan de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst (zie het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2016, ECLI:HR:2016:2291)Verdachte schrijft in haar uitlatingen de zojuist genoemde bepaalde concrete (ernstige) feiten aan aangevers toe Het bestanddeel "tenlastelegging van een bepaald feit" is daarmee vervuld, zodat het als smaadschrift onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
"Het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven"
Voor een bewezenverklaring van smaadschrift is onder meer vereist dat vast komt te staan dat de verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door haar tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder "ruchtbaarheid geven" als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden verstaan "het ter kennis van het publiek brengen". Met zodanig 'publiek' is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Van "het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven" kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Partiële vrijspraak feit 1 tweede, derde en vierdealineaUit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de onder feit 1 tweede, derde en vierde alinea ten laste gelegde brieven en/of e-mailberichten door verdachte naar diverse personen zijn verstuurd, waaronder de burgermeester, wethouders, raadsleden en overige ambtenaren/medewerkers van de gemeente [gemeente] . De inhoud van die berichten wordt vervolgens in de tenlastelegging geconcretiseerd onder gedachtestreepjes 1, 2 en 3. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze berichten binnen haar rol als raadslid heeft verzonden en haar als raadslid volgens artikel 22 van de Gemeentewet bescherming tegen vervolging in rechte toekomt ter zake hetgeen zij in de vergadering van de raad heeft gezegd of aan de raad schriftelijk heeft overgelegd. Op basis van het procesdossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze e-mailberichten ook naar de kranten heeft gelekt, zoals is gesuggereerd door de officier van justitie. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte in redelijkheid mocht verwachten dat haar mededelingen in deze brieven en/of e-mailberichten niet in een bredere kring van willekeurige derden zouden worden verspreid. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met het kennelijke doel om aan de aan haar tenlastegelegde feiten in de brieven en e-mailberichten ruchtbaarheid te geven en spreekt verdachte voor dit onderdeel dan ook partieel vrij.
Ten aanzien van de overige onder feit 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen overweegt de rechtbank als volgt. Het gaat in deze zaak telkens om smaad via geschriften die verspreid zijn of openlijk tentoon zijn gesteld. Verdachte heeft haar beschuldigingen geplaatst in Twitterberichten, berichten op internetsites, in huis aan huis verkiezingsfolders en door middel van het geven van een interview dat vervolgens op een internetsite is gepubliceerd.
Als geschrift wordt aangemerkt informatie die op duurzame en leesbare wijze is vastgelegd. Ook elektronisch doorgegeven informatie kan een geschrift zijn. Van verspreiden is sprake indien er meerdere exemplaren van het geschrift of de afbeelding in meerdere handen terechtkomen. Indien een smadelijk bericht op internet is geplaatst, is er sprake van het ‘openlijk tentoonstellen’. Op deze wijzen heeft verdachte ‘ruchtbaarheid’ gegeven in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de boodschap door verdachte werd verspreid, het mogelijk maakte dat deze boodschap door eigenlijk iedereen die dat wilde (en daarmee dus een brede kring van personen) kon worden gelezen.
Ook wanneer er slechts een mededeling is gedaan aan één persoon kan er toch gehandeld zijn met het kennelijk doel om aan het feit ruchtbaarheid te geven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de mededeling slechts aan één persoon wordt gedaan, omdat verwacht wordt dat deze de aantijging publiek maakt. Gelet hierop voldeed verdachte ook met het geven van het interview (feit 2) aan het vereiste van ‘ruchtbaarheid geven’.
Gezien het voornoemde kunnen de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend worden bewezen. Vervolgens doet zich de vraag voor of de feiten ook strafbaar zijn.
Uitsluitingen van strafbaarheid
Ingevolge artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht is er geen sprake van strafbaarheid bij ‘handelen tot noodzakelijke verdediging’. Dan moet er voor de dader wel de noodzaak bestaan deze belangen te verdedigen. Ook moet de verdediging van die belangen proportioneel zijn. Daarnaast is het feit niet strafbaar indien de verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het ten laste gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste. Hierin ligt de eis besloten dat degene die het bepaalde feit ten laste legt een doel- en middelenafweging maakt: met de beschuldiging moet een redelijk doel zijn gediend en daarnaast moet nagegaan zijn of minder vergaande middelen dat doel kunnen bewerkstelligen. Dus ook hier geldt een proportionaliteitseis.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft in de bewezen verklaarde periode zeer ernstige beschuldigingen geuit aan het adres van [benadeelde1] en [benadeelde 2] . Deze beschuldigingen zijn publiekelijk (buiten de gemeenteraadzaal) gedaan, waarbij de meest vergaande beschuldigingen het betichten van misdrijven betreffen. In de berichten werden de misdrijven duidelijk gericht op de personen [benadeelde1] en [benadeelde 2] en werden de beschuldigingen ook gepresenteerd als ‘vaststaand feit’, terwijl in een enkel geval zelfs door verdachte letterlijk wordt opgemerkt dat zij haar uitlatingen kon doen ómdat het vaststaande c.q. bewezen feiten zouden zijn. Het is verdachte zeer kwalijk te nemen dat zij haar beschuldigingen presenteerde als vaststaande feiten en dit ook keer op keer herhaalde terwijl in het geheel niet is gebleken, dan wel door haar is onderbouwd, dat [benadeelde1] en/of [benadeelde 2] zich schuldig zouden hebben gemaakt aan één van de door haar genoemde misdrijven.
Verdachte heeft nadat zij de beschuldigingen al diverse malen heeft geuit op 9 juli 2018 aangifte gedaan tegen [benadeelde1] wegens onderzoeksfraude en declaratiefraude en tegen [benadeelde 2] wegens bouwgrondfraude. Het Openbaar Ministerie heeft verdachte bij brief van 8 augustus 2018 kenbaar gemaakt dat geen van de onderdelen van haar aangifte leidt tot een vermoeden dat er strafbare feiten zoals door verdachte zijn bedoeld, zijn gepleegd door [benadeelde1] of [benadeelde 2] en dat het Openbaar Ministerie geen strafrechtelijk onderzoek zal instellen. Ondanks deze mededeling is verdachte doorgegaan met haar beschuldigingen die zij nog steeds presenteerde als vaststaande feiten. Nadat verdachte een klacht op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 beslist dat het beklag van [verdachte] ongegrond is. Het hof heeft daarin geoordeeld dat een (begin van) bewijs ontbreekt, waardoor het hof de kans gering, zo niet nihil, acht dat een later oordelende strafrechter tot een veroordeling van [benadeelde1] en [benadeelde 2] ter zake van de door verdachte gestelde feiten zal kunnen komen.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat de door haar geuite beschuldigingen waar waren en dat het algemene belang de tenlastelegging eiste. Verdachte zag zich in haar rol als raadslid genoodzaakt onrecht aan de kaak te stellen en zij voelde zich niet gehoord door de gemeenteraad.
De rechtbank is van oordeel dat verdachtes uitlatingen geen bijdrage hebben geleverd aan het publiek debat en ook niet het algemeen belang diende. Het waren – zoals hierboven overwogen - onnodige op de persoon gerichte aanvallen. Hierbij is van belang dat verdachte ook op een andere wijze en op andere momenten haar vermoedens aan de kaak kon stellen. Zo kon verdachte – zoals ook op zitting is besproken – haar klachten binnen de gemeenteraad uiten. Dat de gemeenteraad haar mening vervolgens niet deelde, maakt echter niet dat verdachte zo kon handelen zoals zij gedaan heeft nu er ook daarna nog andere (voor aangevers minder schadelijke) opties open stonden. Verdachte had voor haar uitlatingen voorts mildere of andere bewoordingen kunnen gebruiken om haar doel te bereiken en de rechtbank acht haar uitlatingen dan ook onnodig grievend. Verder is gebleken dat de uitlatingen van verdachte aanhielden terwijl er op dat moment geen sprake was van een actueel debat. Vanwege het schadelijke karakter van haar uitlatingen, die zien op de integriteit van [benadeelde1] en [benadeelde 2] , had verdachte, hoezeer zij ook bepaalde misstanden wenste aan te kaarten, die beschuldigingen niet op deze wijze mogen uiten. Haar handelen kan dan ook niet als proportioneel worden bestempeld.
Conclusie
Dit betekent dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde als smaadschrift zal worden bewezen verklaard.