4.3.2.Uit de stukken in het dossier en wat op de zitting van 28 september 2021 is besproken, volgt dat bij de beoordeling van de volgende feiten kan worden uit gegaan.
4.3.2.1. Op 29 mei 2018 verzendt verdachte een chatbericht naar de privé-telefoon van aangever via Facebook Messenger met een zakelijk-journalistieke vraag ‘off the record’. Aangever stuurt een zakelijk bericht terug. Verdachte stuurt nog enkele berichten.
4.3.2.2. Op 30 mei 2018 omstreeks 17:21 uur heeft verdachte via Facebook Messenger op zijn telefoon van de privé-telefoon van aangever een chatbericht ontvangen met de lettercombinatie “cymbub” en emoticons van een kat, een duimpje omhoog en een ‘smiley’.
4.3.2.3. Op 30 mei 2018 heeft verdachte op dat bericht gereageerd met “
??”.
4.3.2.4. Op 31 mei 2018 hebben aangever en verdachte een zakelijk telefoongesprek gevoerd over een journalistiek onderwerp; daarin is niet gesproken over het in 4.3.2.2. genoemde chatbericht.
4.3.2.5. Op 4 juni 2018 is verdachte om 23:02 uur gebeld via Facebook Messenger door de privé-telefoon van aangever. Gedurende 11 seconden (in andere stukken is sprake van 13 seconden) is er een spraakverbinding geweest, waarbij verdachte geluiden heeft gehoord.
4.3.2.6. Op 4 juni 2018 op 23:04 heeft verdachte naar een collega een tekstbericht gestuurd met de inhoud: “
Tjesus… ik krijg volgens mij een masturberende wethouder aan de telefoon”.
4.3.2.7. Op 5 juni 2018 omstreeks 12:09 uur heeft verdachte een chatbericht naar de privé-telefoon van aangever verzonden met Facebook Messenger met de volgende inhoud: “
Dag (…), ik weet niet of je je ervan bewust bent dat je me gisteravond om 23.02 gebeld hebt via messenger. Het was geen gewoon gesprek. Ik neem aan dat het hier om een ‘broekzakgesprek’ gaat: een vergissing. Zeker ook omdat ik eerder deze week ook al berichten van je ontving (Cymbub…?) die niet voor mij kunnen zijn bestemd. Ik doe hier uiteraard niets mee, maar ik adviseer je om hier voorzichtiger mee om te springen. Volgende keer is het iemand anders…”
4.3.2.8. Op 5 juni 2018 omstreeks 12:34 uur heeft aangever met zijn privé-telefoon aan verdachte een chatbericht gezonden met de volgende inhoud: ‘
Ok dank voor de tip. Tegenwoordig kun je op zoveel manieren bellen whatsapp messenger. Kijk of ik die functie kan uitschakelen. Hoop niet dat je rode oortjes hebt gekregen.’
4.3.2.9. Op 5 juni 2018 omstreeks 16:27 heeft verdachte aan de privé-telefoon van aangever een chatbericht gezonden met de volgende inhoud: ‘
Het is best lastig om te bellen met Messenger. Ik krijg sterk de indruk dat je het bewust gedaan hebt. Klopt dat?’
4.3.2.10. Op 5 juni 2018 omstreeks 16:40 uur heeft aangever met zijn privé-telefoon aan verdachte een chatbericht gezonden met de volgende inhoud: ‘
Nee hoor gewoon verkeerd knopje inmiddels microfoon uitgeschakeld’.
4.3.2.11. Op 5 juni 2018 in de avond is de burgemeester van [gemeente] gebeld door de hoofdredacteur van [krant 1] met het bericht dat zij een probleem hebben met aangever als wethouder.
4.3.2.12. Op 6 juni 2018 heeft de hoofdredacteur aan de burgemeester in aanwezigheid van de gemeentesecretaris toegelicht waarom [krant 1] een probleem heeft met de wethouder. Daarna heeft de burgemeester in aanwezigheid van de gemeentesecretaris met aangever gesproken. Vervolgens heeft vanaf 16:30 uur een gesprek plaatsgevonden tussen burgemeester, gemeentesecretaris, aangever als wethouder, de hoofdredacteur en verdachte. Na een schorsing is dit gesprek voortgezet zonder verdachte.
4.3.2.13. Op 6 juni 2018 omstreeks 20:18 uur heeft verdachte via Facebook Messenger op zijn telefoon van de privé-telefoon van aangever een emoticon van een kat-met-schaamrood ontvangen.
4.3.2.14. Op 7 en 8 juni 2018 is er nader contact geweest tussen de burgemeester, de gemeentesecretaris, aangever als wethouder en de hoofdredacteur, onder meer over het op 6 juni 2018 ontvangen emoticon van een kat-met-schaamrood en de vragen voor een extern technisch onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) naar de relevante inhoud van de privé-telefoon van aangever.
4.3.2.15. In de loop van vrijdagmiddag 8 juni 2018 deelt de hoofdredacteur van [krant 1] aan de burgemeester mee dat [krant 1] dinsdag tot publicatie overgaat.
4.3.2.16. Op 11 juni 2018 om 10:00 uur heeft verdachte onder embargo het concept van een op 12 juni 2018 op de website van [krant 1] te publiceren artikel gezonden naar een medewerker van de burgemeester van [gemeente] met mededeling dat de wethouder de ruimte voor wederhoor heeft tot die dag 15:00 uur.
4.3.2.17. Gedateerd 11 juni 2018 heeft [A] namens de redactie van [krant 1] per brief een formele klacht ingediend tegen aangever als wethouder, die omstreeks 18:30 uur aan de burgemeester is overhandigd. In die klachtbrief wordt onder meer geschreven dat volgens verdachte tijdens de spraakverbinding van 4 juni 2018 “
duidelijk hoorbaar was dat er een seksuele handeling werd verricht” en dat het Messenger bericht van 30 mei ook als “
seksueel” kan worden geïnterpreteerd.
4.3.2.18. Op 12 juni 2018 omstreeks 9:00 uur heeft [krant 1] een artikel op haar website geplaatst; dit artikel is op 13 juni 2018 op bladzijde 1 van haar uitgave van die week opgenomen. In dit artikel wordt
namens de voltallige redactieonder meer geschreven dat de “
werkrelatie” tussen aangever en [krant 1] “
ernstig verstoord (is) geraakt, nadat de wethouder zeer persoonlijke berichten naar een verslaggever had gestuurd. (…) De verslaggever in kwestie ontving maandagavond via Messenger een eenzijdig en zeer persoonlijk telefoontje van [aangever] waarin het niet tot een gesprek kwam, de journalist verbrak daarop geschrokken de verbinding. Eerder die week had de wethouder via Messenger ook al persoonlijke berichten verstuurd waar de verslaggever opheldering over had gevraagd, maar niet kreeg. De verslaggever riep [aangever] dinsdag opnieuw ter verantwoording over het eenzijdig telefoontje. Die kwam niet met excuses, maar reageerde onverschillig: ‘Hoop niet dat je rode oortjes hebt gekregen.’ Dat was naar de mening van de redactie van deze krant een intimiderende en onbetamelijke reactie en stelt dat daarmee de werkrelatie ernstig is verstoord. (…)[Aangever] ontkent ten stelligste de persoonlijke berichten bewust te hebben verstuurd. Alle berichten zouden per ongeluk zijn verzonden. In bijzijn van burgemeester [B] is de kwestie later die week met de betrokkenen besproken. De avond na dat confronterende gesprek ontving de verslaggever opnieuw een persoonlijk bericht van [aangever] via Messenger dat in relatie kan worden gebracht met de eerdere berichten. Ook daarvan zegt de wethouder dat het bericht per ongeluk is verstuurd. Vorig jaar kwam [aangever] in opspraak nadat de website [website] .nl naar buiten had gebracht dat de wethouder een aantal sekssites via zijn twitteraccount volgde. De wethouder verklaarde toen deze accounts niet te volgen en niet te weten hoe die accounts in zijn volglijst terecht waren gekomen. De wethouder verwijderde de accounts en veranderde zijn Twitter-wachtwoord. (…)
De redactie van deze krant is van mening dat zowel het verzenden van de twee persoonlijke berichten en het eenzijdig telefoontje niet per toeval kan zijn gebeurd. En vooral de reactie van de wethouder is volgens de redactie ondubbelzinnig en niet voor velerlei uitleg vatbaar. Daardoor is de werkrelatie met de wethouder ernstig verstoord. Van de lokale pers wordt immers verwacht dat er onafhankelijk verslag wordt gedaan van wat er zich op het stadhuis afspeelt. Door het verzenden van de verschillende persoonlijke berichten, het eenzijdig telefoontje en vooral zijn reactie hierop, kan de redactie van deze krant de wethouder niet meer objectief tegemoet treden.”
In het bericht wordt gemeld dat de gemeente vindt dat op basis van de bekende gegevens niet kan worden uitgesloten dat de contacten onbedoeld en onbewust tot stand zijn gekomen. Er wordt melding gemaakt van onderzoek door een extern bureau.
Als reactie van aangever wordt vermeld: “
Wethouder [aangever] laat in een reactie aan [omroep] weten dat hij verontwaardigd is over de aantijgingen van deze krant en dat de krant het integriteitsrapport over hem niet wilde inzien, dat enkele weken geleden voor hem en alle overige wethouders is opgesteld. Ook wilde deze krant niet wachten op de onderzoeksresultaten van het externe bureau. [krant 1] heeft dat inderdaad geweigerd omdat die resultaten niets afdoen aan het feit dat die berichten zijn verzonden en het gesprek is gevoerd.”
4.3.2.19. Op 12 juni 2018 is namens aangever een verklaring uitgegeven waar [omroep] op die dag melding van heeft gemaakt. Daarin is onder meer geschreven dat de wethouder “
betreurt (…) dat hij de redacteur door de onbewuste en onbedoelde telefoonverbinding op 4 juni om 23.02 uur gedurende dertien seconden in verlegenheid heeft gebracht. Dat laatste geldt ook voor hemzelf: [aangever] schaamt zich voor het feit dat een ander middels een broekzaktelefoontje getuige is geweest van zijn plegen van een ‘grote boodschap’.”
4.3.2.20. Op 13 juni 2018 om 17:50 uur ontvangt de burgemeester per mail het rapport van Hoffmann via aangever.
4.3.2.21. Op 14 juni 2018 publiceert [omroep] passages uit het rapport van Hoffmann, waaronder inhoud van de Messenger berichten.
4.3.2.22. Nadat een aantal coalitiepartijen en leden van het college van B&W het vertrouwen in hem hadden opgezegd, heeft aangever op 14 juni 2018 de gemeenteraad medegedeeld dat hij opstapt als wethouder van de gemeente [gemeente] .
4.3.2.23. Op 15 juni 2018 publiceert aangever op zijn Facebook pagina de verklaring die hij bij zijn aftreden afgelegd heeft. Daarin maakt hij er melding van dat hij (ten onrechte) van seksuele intimidatie is beschuldigd.
4.3.2.24. Verdachte heeft gesproken met een journalist van ‘ [krant 2] ’. Volgens een publicatie in ‘ [krant 2] ’ van 16 juni 2018 heeft verdachte gezegd dat hij op 4 juni 2018 “
gehijg en gekreun” heeft gehoord waarvan “
binnen enkele seconden (…) duidelijk (werd) dat ik seks hoorde”.[omroep] heeft op 16 juni 2018 over deze publicatie bericht.
4.3.2.25. De klacht van [krant 1] van 11 juni 2018 is onderzocht door de Ombudsman Metropool Amsterdam. Diens rapport is door de burgemeester van [gemeente] op 25 juni 2018 aan de gemeenteraad gestuurd en daardoor openbaar geworden.
4.3.2.26. Op een klacht van aangever heeft de Raad voor de Journalistiek op 7 januari 2019 uitgesproken dat verdachte, [krant 1] en de uitgever daarvan journalistiek onzorgvuldig hebben gehandeld door het artikel van 12 januari 2018 te hebben gepubliceerd voordat het definitieve onderzoeksrapport van Hoffmann was vrijgegeven.
4.3.3.In artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald:
Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste.
4.3.4.1. Ten laste is gelegd smaadschrift, subsidiair smaad in de periode van 5 tot en met 16 juni 2018 in vereniging. De tenlastelegging van een bepaald feit is in de tenlastelegging feitelijk omschreven als de mededeling dat aangever zeer persoonlijke berichten heeft gestuurd waardoor de werkrelatie verstoord is geraakt, dat de ‘rode oortjes’ reactie intimiderend en onbetamelijk is en dat geen sprake kan zijn van toeval.
4.3.4.2. Voor zover de tenlastelegging smaadschrift betreft, gaat het om de publicatie van 12 juni 2018, waarvoor de gehele redactie volgens het opschrift verantwoordelijk is, en de klachtbrief van 11 juni 2018. Dat verdachte daaraan niet meegeschreven zou hebben, valt niet te rijmen met de omstandigheden dat het verdachte is geweest die het concept van het artikel naar de medewerker van de burgemeester heeft gestuurd, dat uit verdachtes verklaring volgt dat hij het met de inhoud van beide geschriften, waarvan hij tevens de bron is, volledig eens is, en dat hij een van de leden van de redactie is. Als de publicatie smaad inhoudt, is verdachte daarvoor als mededader verantwoordelijk. Hetzelfde geldt voor de daarmee samenhangende klachtbrief.
4.3.5.1. Het bericht van 30 mei 2018 (‘cymbub’ en drie emoticons) valt niet te begrijpen als passend in enige vorm van een zakelijke werkrelatie tussen een wethouder en een journalist. Dat geldt ook voor de spraakverbinding op 4 juni 2018 gedurende 11 of 13 seconden, de opmerking over rode oortjes en het bericht van 6 juni 2018 met de kat-met-schaamrood. Dit waren dus persoonlijke berichten, verzonden vanaf de telefoon van aangever.
4.3.5.2. Volgens aangever waren de berichten van 30 mei, 4 juni en 6 juni 2018 onbedoeld verzonden aan aangever. Verdachte en de redactie van zijn krant geloven dat niet.
Aangever heeft verklaard dat hij, terwijl hij op zijn telefoon in Messenger in het ‘gesprek’ met verdachte zat, een onderzoek naar emoticons met katten deed en dat het kat-met-schaamrood emoticon toen onbewust en per ongeluk is verzonden.
Volgens het rapport van Hoffmann en volgens de Ombudsman kan niet uitgesloten worden dat de berichten van 30 mei en 6 juni per ongeluk en onbewust zijn verzonden vanuit een telefoon-, bel- of contactenlijst en kan de spraakverbinding ook op zo’n manier tot stand zijn gekomen.
Dat vindt de politierechter niet van doorslaggevend belang. Ook de politierechter neemt aan dat het
mogelijkis per ongeluk en zonder daar iets van te merken een bericht te versturen, aan een verkeerde geadresseerde te versturen of een spraakverbinding te openen. Dat dat mogelijk is, wil nog niet zeggen dat dat ook is gebeurd of dat de ontvanger dat dan maar zonder meer ongeacht de verdere omstandigheden moet aannemen.
Bovendien is er een verschil tussen iets ter verzending voorbereiden en een bericht aan de verkeerde geadresseerde verzenden, al dan niet per ongeluk.
Daar komt bij dat de politierechter in het dossier niet heeft gelezen hoe
aannemelijkverklaard kan worden dat op 30 mei 2018 vanaf de privé-telefoon van aangever de combinatie van de letters ‘cymbub’ en
drieemoticon’s naar de telefoon van verdachte is verstuurd. Van een voldoende aannemelijke verklaring van aangever blijkt niet uit het dossier. Daarbij heeft de politierechter het verslag betrokken van het gesprek tussen de aangever en de Ombudsman.
4.3.5.3. De spraakverbinding gedurende 11 of 13 seconden van 4 juni 2018 is niet opgenomen. De politierechter kan niet vaststellen wat er te horen is geweest. Dat kan niemand.
Verdachte heeft consistent verklaard dat hij zuchtende of kreunende geluiden heeft gehoord, die hij seksueel heeft geïnterpreteerd. Uit het in 4.3.2.6. genoemde bericht volgt dat hij die interpretatie al meteen had gemaakt.
Aangever heeft verklaard dat hij zich op het toilet ontlastte, kennelijk om aan te voeren dat dat de door verdachte gehoorde geluiden kon verklaren.
4.3.5.4. Naar het oordeel van de politierechter rechtvaardigen het merkwaardige bericht van 30 mei 2018, de geluiden tijdens de korte spraakverbinding en het ‘rode oortjes’ bericht in onderling verband en samenhang dat verdachte het spraakbericht aanvankelijk seksueel heeft kunnen interpreteren en van die interpretatie melding heeft gemaakt in de contacten met de redactie en de burgemeester en aangever.
4.3.5.5. Op 6 juni 2018 heeft de burgemeester van [gemeente] gesproken met onder meer aangever, verdachte en een collega van verdachte.
Wat er in die gesprekken is besproken, kan op basis van het strafdossier en wat op de zitting is besproken niet worden vastgesteld, omdat de verslagen die daar volgens het rapport van de ombudsman van zijn gemaakt, niet aan het strafdossier zijn toegevoegd.
Daarom zal de politierechter er bij de verdere beoordeling van uit gaan dat in het gesprek van 6 juni 2018 door verdachte is gezegd dat hij de geluiden had geïnterpreteerd als geluiden passend bij masturbatie en dat de aangever toen heeft gezegd dat hij zich op het toilet aan het ontlasten was en excuses heeft aangeboden. Ook gaat de politierechter er van uit dat aangever in dat gesprek een beroep op zijn integriteit heeft gedaan onder verwijzing naar een recent rapport van een integriteitsonderzoek.
4.3.5.6. De Ombudsman heeft vastgesteld dat aangever in de avond van 4 juni 2018 aanwezig is geweest in een vergadering van zijn politieke partij, uit die vergadering is weggegaan en vervolgens twee telefoongesprekken met een partijgenoot heeft gevoerd tussen 22:53 en 23:01 uur. 41 Seconden na het laatste telefoongesprek begint de spraakverbinding van 23:02 uur met de telefoon van verdachte. Kort daarna keert verdachte in de vergadering terug, nadat hij via een van de deelnemers aan de vergadering is toegelaten tot een kennelijk vanuit het toilet afgesloten gedeelte van het gebouw waarin de vergadering plaatsvond.
Gezien dit tijdsverloop achtte de ombudsman het “
onaannemelijk dat van masturberen met klaarkomen sprake was” ten tijde van de spraakverbinding en verklaart hij de klacht op dit punt ongegrond.
4.3.5.7. Naar het oordeel van de politierechter is dat oordeel van de ombudsman overigens begrijpelijk en goed gemotiveerd.
Maar dat oordeel is gegeven in het kader van een procedure waarin moet worden vastgesteld of een ingediende klacht al dan niet
gegrondis en
op basis van nader onderzoek. Dat is een andere context dan de context van deze strafzaak.
Bovendien sluit de conclusie dat iets in een klachtprocedure
nietaannemelijk is bevonden, niet uit dat het
welis gebeurd.
4.3.5.8. In deze strafzaak moet beoordeeld worden of verdachte voordat het onderzoek van de ombudsman was begonnen in de ten laste gelegde periode te goeder trouw heeft
kunnenaannemen dat het te last gelegde feit waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste. In het kader van het onderzoek of verdachte te goeder trouw is geweest, moeten alle omstandigheden van het geval mede
in onderling verband en samenhangin de beoordeling worden betrokken.
4.3.5.9. Dan wordt van belang dat verdachte aangever het in 4.3.2.7. aangehaalde bericht van 5 juni 2018 omstreeks 12:09 uur heeft gezonden.
Naar het oordeel van de politierechter bevatte dat bericht een ernstig te nemen signaal.
Dat bericht heeft aangever bewust beantwoord met het bericht dat de ‘rode oortjes’-tekst bevatte.
Het rode oortjes bericht is verzonden op een moment waarop verdachte aan aangever nog niet duidelijk had gemaakt dat hij de eerdere berichten seksueel interpreteerde.
Aangever had voor de verzending van dit bericht ook geen navraag gedaan bij verdachte wat hij had gehoord.
Gezien de inhoud van het eerdere bericht van verdachte vindt de politierechter dit antwoord opmerkelijk voor een kennelijk zo ervaren publieke bestuurder als aangever die het eerdere bericht heeft ontvangen. In het algemeen mag van een publieke figuur als een wethouder verwacht worden dat hij eerst uitzoekt wat er speelt voordat hij reageert richting een journalist. Dat heeft aangever niet gedaan. Het bericht van verdachte gaf geen aanleiding dat met een ‘grapje’ af te willen doen. Daarmee neemt aangever het risico dat zijn reactie verkeerd wordt begrepen. Dat brengt mee dat verdachte in redelijkheid die reactie “onverschillig” mocht noemen.
4.3.5.10. Vervolgens vinden de gesprekken van 6 juni 2018 plaats. Verdachte heeft het gesprek met aangever verlaten, dus mag er van worden uit gegaan dat aangever moet hebben begrepen dat verdachte niet overtuigd was door zijn verklaring en excuses.
4.3.5.11. Daar komt bij dat aangever in dat gesprek een beroep heeft gedaan op het rapport van een recent integriteitsonderzoek, dat ter inzage is aangeboden.
Volgens de verklaring van verdachte heeft hij dat aanbod opgevat als een vorm van machtsuitoefening door een bestuurder. Omdat het verband tussen zo’n onderzoek over het verleden en latere gebeurtenissen de politierechter ontgaat (iemand kan immers in het verleden integer gehandeld hebben en toch op een later moment in een persoonlijk contact over de schreef gaan), vindt de politierechter het niet onbegrijpelijk dat verdachte dit aanbod aldus heeft opgevat en heeft hij dat in die omstandigheden in redelijkheid kunnen doen.
4.3.5.12. Daarna is het kat-met-schaamrood-emoticon verzonden. Aangever heeft verklaard dat dat per ongeluk is gebeurd.
Of dat emoticon bewust of per ongeluk is verzonden, kan de politierechter niet bevestigend vaststellen, maar wat de politierechter wel kan oordelen is dat het gezien de voorgeschiedenis, waaronder de gesprekken van diezelfde dag, nauwelijks voorstelbaar is dat aangever
nota bene in een chatgesprek met verdachteeen onderzoek gaat doen naar emoticons op zijn telefoon en er dan ook nog per ongeluk een verstuurt dat verwijst naar een eerder vanaf zijn telefoon verstuurd emoticon. Met dat aangever daarna
nietsmeer laat weten nadat hij stelt te hebben bemerkt dat dat weer per ongeluk zou zijn gebeurd, maakt aangever het alleen maar erger. Met als effect dat begrijpelijk is dat verdachte aangever niet gelooft dat de berichten (met uitzondering van het rode oortjes bericht) onbewust en ongewild zijn verzonden.
Ook de ombudsman heeft de verzending van dit emoticon overigens onzorgvuldig gevonden van aangever, overwegende dat aangever zich inmiddels bewust was van de impact van eerder verstuurde berichten en het gemak waarmee verzending gaat.
4.3.5.13. De slotsom van de in 4.3.5.9. tot en met 4.3.5.12. genoemde feiten en omstandigheden is dat verdachte op 12 juni 2018 te goeder trouw tot de conclusie heeft
kunnenkomen dat aangever hem persoonlijke berichten heeft gestuurd die hij als onbetamelijk en intimiderend heeft ervaren, en dat daardoor de werkrelatie van hem als journalist met aangever als wethouder van de gemeente [gemeente] ernstig verstoord is geraakt. Dat was toen de situatie, die in belangrijke mate aan aangever kan worden toegerekend gezien zijn reacties van 5 en 6 juni 2018, die een wethouder na het bericht van 12:09 uur niet passen. Gezien de positie van aangever als wethouder van die gemeente en van verdachte als een van de journalisten van [krant 1] is met de ernstige verstoring een algemeen belang gemoeid. Daarom is het bepaalde in lid 3 van artikel 261 Sr van toepassing, zodat verdachte zowel van smaadschrift als van smaad moet worden vrijgesproken.
4.3.5.14. Of het op 12 juni 2018
verstandigis geweest deze conclusies toen al naar buiten te brengen, is een vraag die in deze strafzaak niet aan de orde is. Het strafrecht gaat niet over de vraag of gedrag verstandig is, maar over de vraag of gedrag zo onverstandig is geweest dat het strafbaar is.
4.3.5.15. Ten overvloede merkt de politierechter op, dat uiteindelijk deze zaak alleen verliezers kent omdat omstreden en niet vast te stellen interpretaties van privé zaken in het openbare domein zijn geraakt die daar niet in hadden hoeven komen. Dat valt zowel verdachte als aangever toe te rekenen.