ECLI:NL:RBMNE:2021:483

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4741
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning appartementencomplex Houten

Op 10 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de realisatie van een appartementencomplex in Houten. De vergunninghouder had op 17 december 2020 een omgevingsvergunning verkregen voor het bouwen van 12 appartementen. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij bezorgd was over de parkeersituatie rondom het bouwproject.

Tijdens de zitting op 27 januari 2021 werd duidelijk dat verzoeker zich vooral richtte op het parkeerprobleem dat zou ontstaan door de bouw van het appartementencomplex. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunninghouder al voorbereidingen had getroffen om half februari 2021 te starten met de bouw, wat het spoedeisend belang van verzoeker onderstreepte. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de omgevingsvergunning zich enkel richtte op de parkeernormen die voor het project golden en dat het bestaande parkeerprobleem van de naastgelegen kerk niet relevant was voor de beoordeling van de vergunning.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zou blijven en dat de belangen van de vergunninghouder en de gemeente zwaarder wogen dan die van verzoeker. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4741

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder(gemachtigde: mr. G.J. Bosch en J. Tonneijck).

Als derde-partij neemt aan het geding deel
: [derde-partij](vergunninghouder), te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 17 december 2020 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 12 appartementen op het perceel [adres] te [woonplaats] .
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder is [A] verschenen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist [1] . Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel die – in dit geval – geldt tot verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen. De voorzieningenrechter geeft alleen een voorlopig oordeel. De rechtbank is daar in een eventuele beroepsprocedure niet aan gebonden.
2. Het bestreden besluit ziet op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. In dit besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. Uit de Welstandsnota 2011 vloeit voort dat verweerder de aanvraag niet preventief aan redelijke eisen van welstand hoeft te toetsen. Voor wat betreft het bestemmingsplan ‘Loerik VI – Albers Pistoriusweg’ heeft verweerder zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat er nog geen uitwerkingsplan in werking is getreden en/of onherroepelijk is geworden. Omdat het bouwplan wel overeenstemming is met het ter inzage gelegde ontwerp-uitwerkingsplan ’12 startersappartementen Beusichemseweg Houten’ en de realisatie ervan past binnen de economische en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor ‘strijdig gebruik’.
3. De voorzieningenrechter begrijpt de inhoud van het verzoek zo dat verzoeker de voorzieningenrechter verzoekt om het bestreden besluit te schorsen totdat verweerder een beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoeker.
4. Vergunninghouder heeft te kennen gegeven dat hij half februari 2021 wil starten met de bouw. Alle voorbereidingen daartoe zijn reeds getroffen. Daarmee is het spoedeisend belang van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
5.1
Verzoekers bezwaren zien uitsluitend op de parkeersituatie rond het bouwplan. Volgens verzoeker moet in dat verband niet alleen gekeken worden naar de ruimtelijke onderbouwing van de verleende omgevingsvergunning, maar moet ook gekeken worden naar de ontwikkelingen in het naastgelegen gebied Loerik VI. Er worden in het bouwplan weliswaar 12 parkeerplaatsen gerealiseerd, maar het zou – gelet op het parkeerprobleem van de naastgelegen kerk – logischer zijn als op de plaats van het appartementencomplex parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het appartementencomplex zou dan in Loerik VI gerealiseerd kunnen worden. Verweerder heeft toegelicht dat alleen het bouwplan wordt getoetst, maar dat daarbij wel het grotere geheel in ogenschouw genomen wordt. Het parkeerprobleem van de kerk wordt niet opgelost door dit bouwplan, maar het bouwplan voldoet wel aan de parkeernormen. Het parkeerprobleem van de kerk wordt door het bouwplan dus ook niet vergroot.
5.2
De voorzieningenrechter constateert dat de gronden van het verzoek enkel zien op (het oplossen van) het parkeerprobleem. Daarom zal de voorzieningenrechter de overige elementen van de omgevingsvergunning niet bespreken. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 januari 2019 [2] , blijkt dat bij de beoordeling of een project in voldoende parkeergelegenheid voorziet om in de parkeerbehoefte ervan te kunnen voorzien, alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het project. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Nu op grond van artikel 6.1 van het ontwerp-uitwerkingsplan ‘12 startersappartementen Beusichemseweg Houten’ per woning tenminste één parkeerplaats gerealiseerd moet worden en het bouwplan daarin ook voorziet, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen. Zoals verweerder heeft opgemerkt wordt het bestaande parkeerprobleem door het bouwplan met 12 nieuwe parkeerplaatsen niet vergroot. Daarbij, echter ten overvloede, merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder – zoals ter zitting ook is toegelicht – wel oog heeft voor de parkeerproblematiek en heeft aangegeven daarmee ook aan de slag te zullen gaan bij de verdere ontwikkeling van Loerik VI.
5.3
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit in bezwaar in stand blijven.
6. Omdat het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in stand zal blijven, is er weinig ruimte om het bestreden besluit te schorsen in het kader van de belangenafweging die in een voorlopige voorzieningenprocedure dient plaats te vinden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van vergunninghouder bij het realiseren van het bouwplan en de belangen van verweerder om het tekort aan (starters-)woningen te bestrijden zwaarder wegen dan de belangen van verzoeker bij het schorsen van het besluit.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid van de Awb