Inleiding
Vergunninghouder heeft het voornemen om op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel) een bedrijfsverzamelgebouw met 10 units te bouwen. Hij heeft hiervoor een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college. Met een besluit van
22 juni 2020 heeft het college aan vergunninghouder conform zijn aanvraag een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw, het verplaatsen van een boom en het aanleggen van een inrit (de omgevingsvergunning).
Eisers wonen allemaal tegenover het perceel en hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Met een besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning, onder wijziging van de motivering, in stand gelaten.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 juli 2021. Namens eisers waren hierbij de eisers [A] en [B] aanwezig. De gemachtigde van het college was ook aanwezig. Hij werd bijgestaan door [J] . Ten slotte was vergunninghouder aanwezig.
Overwegingen
Het geschil ten aanzien van de activiteit bouwen
1. Eisers voeren aan dat het college de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen, omdat het bedrijfsverzamelgebouw in strijd is met de bestemmingsomschrijving die op grond van het bestemmingsplan op het perceel van toepassing is en omdat er geen onderzoek is uitgevoerd naar de verkeerssituatie, het geluid en de luchtkwaliteit. Verder ontbreekt volgens eisers een inrichtingsplan waarin de eisen ten aanzien van de ruimtelijke inpassing staan en worden bij het bouwplan onvoldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. De rechtbank zal in deze uitspraak over al deze punten een oordeel geven.
2. Omdat eisers in beroep niets hebben aangevoerd over de omgevingsvergunning voor het verplaatsen van de boom behoeft dit besluitonderdeel in het vervolg van deze uitspraak geen verdere bespreking.
Is het bedrijfsverzamelgebouw in strijd met het bestemmingsplan?
3. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Bedrijventerrein’ en is het perceel daarom – voor zover hier relevant – bestemd voor bedrijven. Daarnaast zijn als onderdeel van de ter plaatse uitgeoefende bedrijven niet-zelfstandige kantoren toegestaan, tot een maximum van 30% van de vloeroppervlakte van de bedrijfsbebouwing, waarbij de maximale brutovloeroppervlakte aan kantoren in één gebouw niet meer mag bedragen dan 500 m2.
4. Eisers voeren aan dat op de bouwtekeningen die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning op de plattegrond van de eerste verdieping van het bedrijfsverzamelgebouw weliswaar een onzelfstandige kantoorruimte per unit staat vermeld van 20 m2, waarmee wordt voldaan aan de bestemmingsomschrijving, maar dat op de stippellijn die op de tekening staat geen scheidingswand tussen het kantoor en de bergruimte komt te staan. Volgens eisers voldoet de aanvraag van vergunninghouder daarom alleen theoretisch aan het bestemmingsplan.
5. De bouwtekeningen maken onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Zoals eisers zelf ook al aangeven, staat op deze tekeningen duidelijk vermeld hoe groot het vloeroppervlak van de niet-zelfstandige kantoren per unit zal zijn en is het totale vloeroppervlak aan niet-zelfstandige kantoren binnen het bedrijfsverzamelgebouw niet in strijd met de bestemmingsomschrijving. Dat er bij de bouw niet direct een fysieke tussenwand wordt geplaatst, maar de indeling van de ruimte wordt overgelaten aan de gebruikers, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bedrijfsverzamelgebouw zoals dat is vergund in strijd is met het bestemmingsplan. Mocht na ingebruikname van het bedrijfsverzamelgebouw blijken dat in één of meerdere units de kantoorruimte op de eerste verdieping groter is dan de op de bouwtekeningen vermelde 20 m2, dan kan het college hiertegen handhavend optreden.
6. De conclusie van het voorgaande is dat het bedrijfsverzamelgebouw niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Zijn aanvullende onderzoeken en een inrichtingsplan vereist?
7. Omdat het bedrijfsverzamelgebouw niet in strijd is met de bestemmingsomschrijving en de bouwregels van het bestemmingsplan, ook niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand en door vergunninghouder voldoende aannemelijk is gemaakt dat het bedrijfsverzamelgebouw voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit 2012 en in de bouwverordening, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gebonden beschikking. Het college heeft daarbij geen ruimte voor een belangenafweging en mag geen aanvullende onderzoeken over de verkeerssituatie, het geluid en de luchtkwaliteit eisen. Eventuele bezwaren tegen het bestemmingsplan en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken hadden eisers kunnen aanvoeren in de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan. Het college moet de aanvraag voor de omgevingsvergunning toetsen aan het onherroepelijke bestemmingsplan en dat staat op het perceel een bedrijventerrein toe.
8. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat volgens de structuurvisie het college zich hard zal maken voor een groene overgang tussen bedrijventerreinen en woonwijken. Daarom moet bij de omgevingsvergunning volgens eisers een inrichtingsplan worden opgenomen waarin een groene afscheiding tussen hun woningen en het bedrijfsverzamelgebouw staat. Naar het oordeel van de rechtbank mag het college als (zoals hier) sprake is van een gebonden beschikking ook geen inrichtingsplan en/of groene afscheiding eisen als hierover geen regel is opgenomen in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan staat geen regel over een groene afscheiding.
9. De conclusie van het voorgaande is dat er geen aanvullende onderzoeken en/of een inrichtingsplan is vereist.
Het geschil ten aanzien van het verbreden van de inrit
10. De omgevingsvergunning voor het onderdeel aanleggen van een inrit ziet op de verbreding van een al bestaande inrit die toegang zal bieden tot het perceel waarop het bedrijfsverzamelgebouw gebouwd wordt. Eisers voeren aan dat de verbreding van de inrit tot gevaarlijke situaties zal leiden. Zij verwijzen hierbij naar foto’s en het advies ‘ [advies] ’ van Arcadis van 23 april 2020.
11. Het college heeft in het bestreden besluit erkend dat de verkeersituatie en dan met name het laden en lossen op de [straat] niet ideaal is. Tegelijkertijd is dit niet verboden en is de situatie niet verkeersonveilig. De verbreding van de inrit zal de verkeersveiligheid volgens het college juist ten goede komen, omdat daardoor een breder overzicht op het fietspad ontstaat voor (vracht)auto’s die het fietspad moeten oversteken. Zonder het verlenen van de omgevingsvergunning voor de verbreding van de inrit zal de bestaande, minder veilige, inrit worden gehandhaafd. Dit acht het college ongewenst. De rechtbank kan deze motivering volgen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eisers hier niets tegenover hebben gesteld.
12. Op de zitting hebben eisers verwezen naar de pagina ‘Verkeersveiligheid in relatie tot vrachtverkeer’ uit het advies van Arcadis. De rechtbank stelt vast dat op deze pagina door Arcadis verslag wordt gedaan van de constateringen door de omwonenden. De constateringen op deze pagina zijn dus geen constateringen van Arcadis. De constateringen van de omwonenden zijn voor Arcadis een aanleiding om te bezien of er een alternatieve ontsluiting van het bedrijventerrein mogelijk is. Het doel van het advies is om mogelijke alternatieven voor de bestaande verkeerssituatie op de [straat] aan te geven en is dus niet bedoeld als een deskundigenoordeel over de (on)veiligheid van de bestaande ontsluiting van het perceel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in dit advies terecht geen aanleiding gezien om de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het verbreden van de inrit te weigeren.
13. De conclusie van het voorgaande is dat het college in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat de verbreding van de inrit de verkeersveiligheid ten opzichte van de bestaande situatie juist ten goede zal komen.
Worden op het perceel voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd?
14. Op het perceel moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen. Eisers voeren aan dat hieraan met de omgevingsvergunning niet wordt voldaan.
15. Partijen zijn het er over eens en de rechtbank stelt ook vast dat de parkeernorm bij het bedrijfsverzamelgebouw 1,9 parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak is. Dit betekent dat de parkeerbehoefte van het bedrijfsverzamelgebouw (890 m2 x 1,9) afgerond 17 parkeerplaatsen is. Op het perceel blijft naast het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw de bestaande bebouwing aanwezig. Deze bebouwing heeft ook een bepaalde parkeerbehoefte. Het college heeft de parkeerbehoefte van de bestaande bebouwing bij het verlenen van de omgevingsvergunning en in het bestreden besluit buiten beschouwing gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval onjuist, omdat volgens de bouwtekeningen bij de omgevingsvergunning ook op het kadastrale perceel waarop de bestaande bebouwing is gebouwd in de parkeerbehoefte van het bedrijfsverzamelgebouw zal worden voorzien. Onduidelijk is of daarbij voldoende parkeerplaatsen beschikbaar blijven om in de parkeerbehoefte van de bestaande bebouwing te voorzien.
16. De conclusie van het voorgaande is dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd of op het perceel voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
17. Naar het oordeel van de rechtbank kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. In het bestreden besluit is namelijk onvoldoende gemotiveerd dat op het perceel zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor zowel de bestaande bebouwing als het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw dat daarnaast zal worden gebouwd.
18. Ook op de zitting heeft het college niet duidelijk kunnen maken of met de inrichting van het perceel zoals deze is opgenomen op de bouwtekeningen die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning conform de gebruiksregels uit het bestemmingsplan op het gehele perceel zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Wel hebben het college en vergunninghouder aangegeven dat op het perceel ook na de bouw van het bedrijfsverzamelgebouw voldoende ruimte beschikbaar blijft voor het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen. Dit is voor de rechtbank aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
19. Om het gebrek te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van de hierboven opgenomen overwegingen (inzichtelijk) moeten aangeven hoe conform de gemeentelijke parkeernormen in de nieuwe situatie op het gehele perceel zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
20. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als het college gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid, zal de rechtbank eisers en vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.