ECLI:NL:RBMNE:2021:4804
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 738.000,-- voor het belastingjaar 2020, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 24 juni 2021, die via Skype for Business plaatsvond, heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, C. van Abbe, terwijl de verweerder, de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, werd vertegenwoordigd door R. Janmaat en een taxateur. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die onder andere een lagere waarde van € 671.000,-- bepleitte, in overweging genomen. Eiser voerde aan dat de woning gedateerde voorzieningen had en in een matige onderhoudstoestand verkeerde, en dat de ligging nabij de N201 en A2 een negatieve invloed op de waarde had.
De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning in overeenstemming was met de waarde van vergelijkbare woningen en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. H.J.J.M. Kock.