ECLI:NL:RBMNE:2021:4802

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/3033
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep na gewijzigde beslissing op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoekster, die in beroep was gegaan tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 juli 2020, maar dit besluit werd later vervangen door een nieuw besluit op bezwaar van 29 oktober 2020. Tijdens de beroepsprocedure heeft de rechtbank op 17 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin verweerder werd opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop op 6 juli 2021 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard en een WIA-uitkering werd toegekend per 28 november 2019. Na deze toekenning heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder zich niet verzette tegen de proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoekster geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen door verweerder, kon de rechtbank op verzoek van verzoekster verweerder veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten voor de door een derde verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496,-, en heeft verweerder ook verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3033

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: P. de Casparis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 10 juli 2020 een besluit op bezwaar genomen. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder genoemd besluit vervangen door het nieuwe besluit op bezwaar van 29 oktober 2020. Ook tegen dit besluit was verzoekster het niet eens. Het beroep is op 28 april 2021 op een zitting bij de rechtbank behandeld. De rechtbank heeft vervolgens op 17 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin de rechtbank verweerder in de gelegenheid heeft gesteld om het gebrek in het besluit van 29 oktober 2020 te herstellen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder op 6 juli 2021 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond is verklaard. Daarbij heeft verweerder aan verzoekster per 28 november 2019 een WIA-uitkering toegekend. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder verzet zich niet tegen een veroordeling in de gevraagde proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. In het besluit van 10 juli 2020 heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
4. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 6 juli 2021 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. In het Bpb is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.
5. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Deze punten hebben een waarde van € 748,- met een wegingsfactor 1.
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.