Overwegingen
1. In oktober 2016 is er door verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van vijf hotelsuites op de adressen aan de [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] in [woonplaats] . Omdat het hotel niet van de grond komt, heeft eiser een aanvraag tot een omgevingsvergunning ingediend om de functies van de vijf hotelsuites te wijzigen naar wooneenheden. De bestemming van deze adressen is namelijk ‘horeca’ en volgens het bestemmingsplan ‘Stad Muiden’ mag er in dat geval op de begane grond niet worden gewoond. Het college heeft vervolgens geoordeeld dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat er in de omgeving niet voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Hierna heeft verweerder de besluiten genomen zoals onder ‘Procesverloop’ staan vermeld.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de gevraagde omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat er onvoldoende kan worden voorzien in de parkeerbehoefte. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op zijn parkeerbeleid, zoals is vastgelegd in de ‘Richtlijnen voor parkeernormen’ (de Richtlijnen) en het ‘Paraplubestemmingsplan parkeernormen’ (het Parapluplan) van de gemeente Gooise Meren. Aan de hand hiervan heeft verweerder berekend dat er een toename van de parkeerbehoefte van vier plaatsen is, gelet op de behoefte in de huidige situatie (vijf hotelsuites) tegenover de behoefte in de gewenste nieuwe situatie (vijf appartementen). Omdat deze parkeerplaatsen niet op het eigen terrein en ook niet in de openbare ruimte kunnen worden opgevangen, vindt verweerder dat de gevraagde omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en heeft daarom de omgevingsvergunning geweigerd.
3. Partijen verschillen over de manier waarop het tekort aan parkeerplaatsen is berekend, en welke uitgangspunten daarbij moeten worden gehanteerd. Eiser heeft ook alleen tegen dit onderwerp beroepsgronden aangevoerd. Verweerder ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de omgevingsvergunning alsnog te verlenen. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, moet de rechtbank beoordelen of verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Het is daarbij van belang dat het in beroep dus alleen is gegaan over het parkeren.
Beoordeling door de rechtbank
4. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor het wijzigen van de functie van de vijf suites. Die aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan, omdat er niet op de begane grond mag worden gewoond. Verweerder heeft beoordeeld of hij een omgevingsvergunning kan en wil verlenen door gebruik te maken van de zogeheten Kruimelgevallenregeling.Bij de beslissing om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken, heeft verweerder beleidsruimte. Verweerder heeft deze beleidsruimte ingevuld met de Regeling en het Parapluplan. De rechtbank kan de keuzes die verweerder heeft gemaakt bij het afwegen van de betrokken belangen daarom slechts terughoudend toetsen. De rechtbank dient wel indringend te toetsen of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom verweerder een bepaalde keuze heeft gemaakt.
5. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat verweerder terecht de aanvraag heeft beoordeeld zoals deze door eiser is ingediend. Verweerder heeft dus terecht gekeken naar een aanvraag voor het omzetten van de functies van alle vijf de hotelsuites en verweerder heeft dus niet, zoals eiser stelt, slechts moeten kijken naar de wijziging van de functies van de suites die op de benedenverdieping zijn gelegen (omdat het daar niet is toegestaan om te wonen). Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het parkeerbeleid van verweerder
6. Verweerder heeft getoetst aan het beleid zoals opgenomen in de Regeling en het Parapluplan. Verweerder heeft daarbij voor de gehanteerde parkeernormen aangesloten bij een ‘Driesterrenhotel’ voor de huidige situatie en ‘Huur, appartement, midden/goedkoop’ voor de nieuwe situatie. Uitgangspunt bij het beleid van verweerder is dat bij een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op het eigen terrein moet worden opgevangen. Als de parkeerbehoefte niet op het eigen terrein kan worden opgevangen, wordt bekeken of het mogelijk is om de parkeerbehoefte op acceptabele loopafstand op te vangen.
Is er ten onrechte getoetst aan het Parapluplan?
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft getoetst aan het Parapluplan. Het Parapluplan is namelijk pas op 30 mei 2019 in werking getreden, terwijl de aanvraag dateert van 29 oktober 2018. Verweerder had de aanvraag dus niet mogen toetsten aan dit nog niet inwerking getreden Parapluplan.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft hierover op zitting namelijk toegelicht dat er niet rechtstreeks is getoetst aan het Parapluplan, maar dat het Parapluplan al werd gehanteerd als beleid voor de toets van een goede ruimtelijke ordening in het kader van de toepassing van de Kruimelgevallenregeling. Het ontwerp van dit Parapluplan en de Richtlijnen was al op 25 oktober 2018 ter inzage gelegd. Dit was voordat de aanvraag werd gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden bij de beoordeling van de aanvraag in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de parkeernormen die hieruit volgen. Het beleid van verweerder was op het moment van de aanvraag voldoende kenbaar voor eiser. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft verweerder de juiste parkeernorm gehanteerd?
9. Eiser voert verder aan dat verweerder voor zowel de nieuwe als voor de oude situatie niet heeft aangesloten bij de juist parkeernorm. Ten aanzien van de nieuwe situatie stelt eiser dat er had moeten worden aangesloten bij de norm voor ‘Kleine eenpersoonswoning (tinyhouse)’. De te realiseren wooneenheden zijn gelet op hun omvang namelijk alleen geschikt voor één persoon. Ten aanzien van de oude situatie stelt eiser in de eerste plaats dat verweerder had moeten aansluiten bij de feitelijke situatie. De vijf hotelsuites worden nu namelijk al gebruikt als woningen met een short-stay functie. In de tweede plaats stelt eiser dat verweerder voor de parkeernorm voor de huidige situatie had moeten uitgaan van het planologisch maximaal toegestane gebruik. Dat is een horecafunctie in de categorie 4, waarvoor een hogere parkeernorm geldt.
10. Ten aanzien van de norm voor de nieuwe situatie overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft hierover ter zitting toegelicht dat de categorie Tinyhouse ziet op woningen die bestaan uit slechts één kamer en dat die meestal grondgebonden zijn. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder voor de parkeernorm voor de nieuwe situatie terecht heeft aangesloten bij ‘Huur, appartement, midden/goedkoop’. De norm voor een Tinyhouse is niet van toepassing, omdat dat ziet op eenkamerwoningen. Daarvan is hier, gelet op de tekeningen bij de aanvraag, geen sprake.
11. Ten aanzien van de norm voor de oude situatie overweegt de rechtbank het volgende. Vereerder heeft hiervoor aangesloten bij de norm voor een driesterrenhotel. Er zijn nu namelijk vijf hotelsuites en die zijn ook als zodanig vergund. Verweerder is vervolgens bij het vaststellen van de parkeerbehoefte uitgegaan van de helft van de in de Richtlijnen opgenomen parkeernorm voor driesterrenhotels. De daar opgenomen norm ziet namelijk op een hotel met tien kamers, maar er zijn hier feitelijk vijf kamers. Gelet op de toelichting in de Richtlijnen moet de parkeerbehoefte worden bepaald aan de hand van de laatste feitelijke bestaande functie.De parkeertoets is dus een feitelijke vaststelling. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de helft van de parkeernorm voor driesterrenhotels. Dit voorgaande laat ook geen ruimte voor het standpunt van eiser dat er zou moeten worden aangesloten bij het planologisch maximaal haalbare, omdat dit dus niet aansluit bij het beleid van verweerder. Het standpunt van eiser dat de hotelsuites in de praktijk meer worden gebruik als short-stay, maakt dit niet anders. Het zijn hotelsuites, die feitelijk als zodanig zijn vergund en gebouwd en als zodanig kunnen worden gebruikt.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voor de vraag naar de toename van de parkeerbehoefte terecht een vergelijking gemaakt tussen de situatie zoals deze nu is vergund en de nieuwe situatie zoals die is aangevraagd. Verweerder heeft op basis van de juiste parkeernormen berekend dat er een toename in de parkeerbehoefte van vier parkeerplaatsen zal zijn.
Heeft verweerder de toename in de behoefte juiste berekend?
13. Eiser voert aan dat verweerder de toename in de parkeerbehoefte niet juist heeft berekend. Zo heeft verweerder de toename berekend op basis van vijf wooneenheden, terwijl de wooneenheden op de bovenverdieping kunnen worden gerealiseerd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Op de benedenverdieping zijn 2,5 wooneenheden gelegen, dus er had moeten worden gerekend met 2,5. Aangezien dit de helft is van vijf, is de toename in de parkeerbehoefte in dat geval twee parkeerplaatsen (de helft van vier). Verweerder heeft in het verweerschrift en op zitting toegelicht dat, ook in het geval van een toename in de parkeerbehoefte van twee plaatsen, hij de omgevingsvergunning niet wil verlenen.
14. De rechtbank geeft eiser gelijk dat verweerder in strijd met zijn eigen beleid heeft gerekend met vijf eenheden in plaats van met 2,5. Op basis van het beleid moet er namelijk worden gekeken naar de toename. Aangezien het bestemmingsplan wonen op de bovenverdiepingen al toestaat, had verweerder hiervoor geen toename mogen berekenen. In zoverre slaagt de beroepsgrond.
Wat gebeurt er met het bestreden besluit?
15. Gelet op wat hiervoor onder 14 is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Verweerder heeft hierover aangegeven dat op basis van de nieuwe berekening er nog steeds een toename in de behoefte van twee parkeerplaatsen overblijft en dat voor deze twee plaatsen geen mogelijkheid bestaat om die ergens op te vangen. De rechtbank stelt op grond van deze nadere toelichting vast dat verweerder de omgevingsvergunning dus in redelijkheid alsnog kon weigeren, omdat niet wordt voldaan aan de eisen uit de Richtlijnen.De toename in de parkeerbehoefte kan (1) niet worden opgevangen op het eigen terrein, (2) er is geen andere parkeerplek beschikbaar door bijvoorbeeld een particuliere parkeerplek te huren en (3) het is ook niet mogelijk om de toename in de openbare ruimte op te vangen omdat niet is aangetoond dat op een maatgevend moment de parkeerdruk binnen een acceptabele loopafstand onder de 85% blijft.
16. Gelet op het voorgaande mag verweerder, ook na vernietiging van het bestreden besluit, alsnog de gevraagde omgevingsvergunning weigeren vanwege strijd met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder het motiveringsgebrek te laten herstellen. De nieuwe berekening van het tekort aan parkeerplaatsen kan de weigering van de omgevingsvergunning nog steeds dragen. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van de vijf hotelsuites blijft dus geweigerd.
Proceskosten en griffierecht
18. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-- en een wegingsfactor 1).
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,-- vergoedt.