ECLI:NL:RBMNE:2021:4796
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2020 was vastgesteld op € 382.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 344.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 juni 2021, waar zowel eiser als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en aanvullende toelichting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld. Eiser had geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn stelling dat de woning in een slechte onderhoudstoestand verkeerde of dat de ligging van de woning een lagere waardering rechtvaardigde.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.