ECLI:NL:RBMNE:2021:4791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
20/3682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een bestreden besluit inzake uitkering op grond van de Ziektewet door gebrek aan op de zaak betrekking hebbend stuk

Op 8 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die eerder ziek was gemeld, had geen recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) volgens het primaire besluit van 27 november 2019. Dit besluit werd later door verweerder bevestigd in een bestreden besluit van 4 september 2020, waartegen eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 30 maart 2021 werd geconstateerd dat een cruciaal rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 januari 2020 ontbrak in het dossier. Dit rapport was essentieel voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres en de rechtbank kon niet toetsen of het bestreden besluit op een zorgvuldige manier tot stand was gekomen zonder dit rapport. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van dit rapport de conclusie rechtvaardigde dat het beroep van eiseres gegrond was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, waarbij opnieuw onderzoek door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige moest plaatsvinden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. de Vries),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres met ingang van 2 december 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 4 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 30 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft aan het eind van de zitting het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
Verweerder heeft dat gedaan met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2021. Eiseres heeft hier met een brief van 13 mei 2021 op gereageerd. Verweerder heeft hier weer op gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 mei 2021.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. Op 17 september 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Inleiding

1. Eiseres was werkzaam als logistiek medewerker voor 15,38 uur per week. Zij heeft zich op 23 september 2015 ziekgemeld. Deze arbeidsongeschiktheid leidde tot een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) in 2016. Eiseres kwam met ingang van 22 oktober 2016 niet in aanmerking voor een ZW-uitkering, maar wel voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 1 januari 2017 is eiseres door de verzekeringsarts hersteld gemeld. Op 6 maart 2017 heeft eiseres zich weer ziekgemeld. In het kader van een EZWB heeft verweerder bepaald dat één van de geduide functies passend was en eiseres is daarom hersteld gemeld vanaf 10 april 2018. Eiseres kwam hierdoor weer in aanmerking voor een WW-uitkering. Daarna heeft eiseres zich op 17 september 2018 ziekgemeld. Vanaf die dag ontving zij weer een ZW-uitkering. Er heeft weer een EZWB plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres met ingang van 2 december 2019 geschikt is voor één van de eerder geduide functies. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 januari 2020 en een aanvullend rapport van 4 september 2020, en op een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 maart 2020. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij vindt, kort gezegd, dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig is verricht en dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
3. Op de zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 januari 2020 niet in het dossier zit. Verweerder heeft toen verklaard dat dit rapport niet is opgeslagen in het systeem en daarom niet meer beschikbaar is. Eiseres heeft verklaard dat zij het rapport van 28 januari 2020 niet heeft ontvangen. Verweerder heeft verder verklaard dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich de zaak nog goed kon herinneren en dat zij in staat was het rapport van 28 januari 2020 te reproduceren.
4. Partijen hebben op de zitting onder meer afgesproken dat verweerder de gelegenheid krijgt om een reproductie van het rapport van 28 januari 2020 in te dienen. Deze afspraak is, samen met andere afspraken, vastgelegd in een verkort proces-verbaal [1] . Verweerder heeft naar aanleiding daarvan het aanvullende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2021 ingediend.

Wat vindt de rechtbank?

5. De rechtbank stelt vast dat het rapport van 28 januari 2020 een op de zaak betrekking hebbend stuk is. Verweerder baseert het bestreden besluit hier namelijk op. Zo’n stuk hoort in het dossier te zitten [2] . Als een op de zaak betrekking hebbend stuk ontbreekt, kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die haar geraden voorkomen [3] . De rechtbank verbindt aan het ontbreken van het rapport van 28 januari 2020 de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is, dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze conclusie komt.
6. Het rapport van 28 januari 2020 is de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de bezwaargronden van eiseres. In zo’n rapport staat normaal gesproken (onder meer) welke onderzoekshandelingen de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verricht, welke medische informatie is betrokken, en de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over iemands arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft dat rapport nodig om, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, te kunnen beoordelen of dit rapport op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen tegenstrijdigheden bevat en voldoende begrijpelijk is. Het is namelijk vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, dat verweerder alleen in dat geval zijn besluit over iemands arbeidsongeschiktheid op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep mag baseren. De rechtbank kan nu dus niet toetsen of verweerder het bestreden besluit op het rapport van 28 januari 2020 mocht baseren.
7. Het aanvullende rapport van 14 april 2021 verandert dat niet. Onder het kopje “Heroverweging/beschouwing” staat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft kort dat de bekende klachten in feite ongewijzigd zijn, maar dat de belastbaarheid in uren enigszins wordt bijgesteld. Voor het overige gaat zij vooral in op omstandigheden die zich na 28 januari 2020 hebben voorgedaan, zoals medische informatie die na die datum is ingebracht en conclusies uit het aanvullende rapport van 4 september 2020. Wat in het aanvullende rapport van 14 april 2021 staat kan dus niet (alleen) een reproductie van het rapport van 28 januari 2020 zijn. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat het aanvullende rapport van 14 april 2021 een goede weergave is van wat in het rapport van 28 januari 2020 staat. Daarbij is ook van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft uitgelegd hoe zij de inhoud van het rapport van 28 januari 2020 heeft teruggehaald. Het is bijvoorbeeld onduidelijk of zij dit uit haar hoofd heeft gedaan of aan de hand van aantekeningen waar zij nog over beschikte.
8. De rechtbank kan het beroep dus niet beoordelen zonder het rapport van 28 januari 2020. Omdat het vast staat dat dit rapport niet meer beschikbaar is, kan de rechtbank niet anders dan het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdracht geven een nieuw besluit te nemen. Concreet betekent dit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw onderzoek moeten doen en dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moet nemen. Verweerder moet het nieuwe besluit op bezwaar binnen zestien weken na de datum van deze uitspraak nemen.

Proceskosten en griffierecht

9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
10. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie het verkort proces-verbaal van de zitting van 30 maart 2021.
2.Artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:31, eerste lid, van de Awb.