ECLI:NL:RBMNE:2021:479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
16/023554-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige tegen betaling in het kader van jeugdprostitutie

Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak betreft een periode van 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017, waarin de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een 16-jarig slachtoffer, die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 27 januari 2021, waar de officier van justitie, mr. M. Kamper, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.G.M. Rijkhoff, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft de bewijsvoering als wettig en overtuigend beoordeeld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige, wat een ernstig zedendelict is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de strafzaak, wat heeft geleid tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. Tevens is de benadeelde partij, het slachtoffer, in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 1.006,65 heeft toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/023554-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.G.M. Rijkhoff, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn raadsman mr. J.M. Walther, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode gelegen tussen 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te Almere meermalen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode gelegen tussen 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te Almere meermalen, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [2000] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten door (telkens)
- zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of te laten nemen en/of te houden en
- zijn, verdachtes penis in de hand van die [slachtoffer] te laten nemen en/of te houden en/of (een) heen en weer gaande beweging(en) te laten maken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
voor de duur van één dag op te leggen in combinatie met een taakstraf voor de duur van
120 uren. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om bij het bepalen van de strafvorm en de strafmaat rekening te houden met de proceshouding van verdachte, de feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tegen betaling hebben van seks met een minderjarige jongen van (ten tijde van het ten laste gelegde) 16 jaar. Daarbij is ook sprake geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. Verdachte heeft door zijn handelen - ook al is hij zich daar mogelijk niet bewust van geweest - bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie en dat is een ernstig zedendelict. Bovendien heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden.
Dat verdachte – zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard – heeft gedacht dat de jongen meerderjarig was omdat het gebruik van Grindr door minderjarigen (volgens de servicevoorwaarden) niet is toegestaan en de jongen er als 18 jaar (of ouder) uitzag, doet aan de strafrechtelijke verwijtbaarheid in het geheel niet af. Verdachte heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat de jongen meerderjarig was en heeft gemeend te kunnen en mogen volstaan met het enkel vertrouwen op zijn inschattingsvermogen dienaangaande. De strafbaarstelling van seks met een minderjarige tegen betaling strekt ertoe minderjarigen te beschermen. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Dit geldt te meer nu in dit geval is vast komen te staan dat het om een kwetsbare jongen ging.
Persoon van verdachteDe rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 22 december 2020 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De op te leggen strafDe rechtbank heeft bij de oplegging van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting, die het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) heeft vastgesteld, als uitgangspunt genomen. Voor ontucht met een minderjarige tegen betaling, is de oplegging van een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf van 150 uren in beginsel het uitgangspunt. De rechtbank vindt die strafoplegging in elk geval aangewezen als verdachte welbewust ontucht met een minderjarige wilde plegen. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat uit de inhoud van het dossier niet kan worden afgeleid dat daarvan in deze zaak sprake is. Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de daaraan verbonden risico’s en gevolgen daarvan voor de minderjarige, is het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt – in het bijzonder het feit dat hij zich niet heeft ingespannen om de leeftijd van het slachtoffer te achterhalen – minder zwaar dan in het geval waarin aannemelijk is geworden dat het vizier uitdrukkelijk gericht is geweest op het aspect van die minderjarigheid of de bekendheid daarmee kan worden aangenomen.
Daarnaast zal de rechtbank bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening houden met het tijdsverloop in deze strafzaak en de daardoor overschreden redelijke termijn. Op grond van vaste jurisprudentie bedraagt de redelijke termijn van berechting een periode van 24 maanden. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 3 december 2018, zijnde de datum waarop verdachte door de politie is gehoord en aan welke handeling verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. Deze termijn eindigt op 10 februari 2021, zijnde de datum van dit vonnis. Het voorgaande betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting met ruim twee maanden.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke en/of voorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet aangewezen. De rechtbank is, mede gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, van oordeel dat een taakstraf het meest passend is. Op grond van het bepaalde in artikel 22b Sr kan de rechtbank voor het onderhavige feit echter niet volstaan met het opleggen van alléén een taakstraf. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen en daarnaast een taakstraf van 120 uren.
De rechtbank ziet geen reden om daarnaast nog een voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen, omdat het risico op recidive als laag wordt ingeschat en er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank wijkt om die reden af van de eis van de officier van justitie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.013,30. Dit bedrag bestaat uit € 13,30 materiële schade en (primair) € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft subsidiair een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade gevorderd en meer subsidiair verzocht om de immateriële schade naar redelijk en billijkheid vast te stellen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade toegewezen kan worden, met dien verstande dat het gevorderde bedrag verdeeld dient te worden over de verdachten die in het kader van het onderzoek 25FLORES veroordeeld worden, omdat de benadeelde partij die kosten slechts één keer gemaakt heeft. Voor wat betreft de immateriële schade acht de officier van justitie een bedrag van € 2.500,00 redelijk en billijk. De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het primair
gevorderde bedrag aan immateriële schade, omdat onduidelijk is of de persoonlijke en psychische problemen van het slachtoffer (volledig) door het handelen van verdachte zijn ontstaan. Gelet op de maatstaven die in de rechtspraak gelden, is het subsidiair gevorderde bedrag van € 1.000,00 niet meer dan redelijk.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat het, gelet op de voorgeschiedenis van het slachtoffer en het feit dat er in het onderzoek 25FLORES is gebleken van meerdere daders, onduidelijk is of de persoonlijke en psychische schade volledig door het handelen van verdachte zijn ontstaan. Maar daar staat tegenover dat algemene ervaringsregels leren dat seksueel misbruik langdurige en verstrekkende gevolgen kan hebben voor de (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. In zoverre kan de geleden schade redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade desalniettemin deels afwijzen. Reden daarvoor is dat de benadeelde partij de gevorderde kosten (van in totaal € 13,30) in het kader van het onderzoek 25FLORES slechts één keer heeft gemaakt. Naast verdachte is tot op heden nog één andere verdachte veroordeeld, zodat de rechtbank de gevorderde materiële kosten over hen bij helfte zal verdelen (dus € 6,65 per verdachte).
Gelet op vergelijkbare zaken begroot de rechtbank het geleden bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,00. De benadeelde partij zal voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.006,65, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 juni 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 248b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) dag;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.006,65, bestaande uit € 6,65 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade af;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.006,65 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en mr. I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Vos, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2021.
Mr. Ludwig en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te Almere
meermalen, althans éénmaal (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [2000] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten door (telkens)
- zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of te laten nemen en/of te houden, althans zich heeft laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes penis in de hand van die [slachtoffer] te laten nemen en/of te houden en/of (een) heen en weer gaande beweging(en) te laten maken, althans zich te laten aftrekken en/of bevredigen door die [slachtoffer] .