8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door meermalen met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer te schieten. Verdachte kon er niet mee leven dat het slachtoffer seksueel getinte filmbeelden van zijn echtgenote had en het slachtoffer daarover niet het gesprek met hem wilde aangaan en besloot daarom het slachtoffer daartoe te dwingen. Hij is met een vuurwapen naar de woning van het slachtoffer gereden. Nadat het slachtoffer de deur opendeed, toonde verdachte het vuurwapen en dwong hij het slachtoffer naar binnen te lopen. In de woonkamer heeft verdachte vier keer met het vuurwapen geschoten in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer is daardoor geraakt in zijn borst, schouder en bovenbeen en heeft ernstige letsels opgelopen.
In het ziekenhuis heeft het slachtoffer meerdere operaties moeten ondergaan. Tot op de dag van vandaag gaat het fysiek en mentaal niet goed met het slachtoffer. Hij zal voor de rest van zijn leven geconfronteerd worden met zichtbare littekens op zijn lichaam. De algemene ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven, naast het fysieke letsel, nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Een en ander is ook gebleken uit de door het slachtoffer ter zitting afgelegde verklaring.
Een dergelijk feit leidt bovendien tot gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid, niet alleen bij de direct betrokkenen, maar bij de gehele samenleving. Het feit heeft zich afgespeeld in de woning van het slachtoffer, in een woonwijk en op klaarlichte dag. De buurman en diens kinderen hebben zich direct nadat het slachtoffer was beschoten over hem moeten ontfermen. De situatie heeft ook op hen diepe indruk gemaakt. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Het voorhanden hebben van een vuurwapen kan tot een bedreigende situatie en tot escalatie leiden waarbij de gevolgen desastreus kunnen zijn. Dit heeft zich in de onderhavige zaak ook verwezenlijkt. Verder werkt het vuurwapengeweld in de hand waartegen de samenleving moet worden beschermd. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van beide feiten geldt dat voortvloeien uit een reeds vele maanden durend – en door verdachte in stand gehouden – geschil tussen verdachte en slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij, ondanks pogingen van anderen dit conflict te doen stoppen, doorgegaan is met het benaderen van het slachtoffer en het conflict kennelijk welbewust tot een escalatie heeft gebracht. Zijn wens zijn zin door te drijven was blijkbaar belangrijker dan het leven van een ander. Ter zitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven dat hij inziet hoe verwerpelijk dit is.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 9 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder op 10 november 2020 is veroordeeld voor een geweldsfeit.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een Pro Justitia rapport betreffende een psychologisch onderzoek van verdachte, van 27 mei 2021, opgemaakt door S.C. Beeckman, GZ-psycholoog io. klinisch psycholoog BIG;
- een Pro Justitia rapport betreffende een psychiatrisch onderzoek van verdachte, van 2 augustus 2021, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater;
- een rapport van Reclassering Nederland van 9 september 2021 betreffende verdachte, opgemaakt door J. Bakker, reclasseringswerker.
Uit de rapport van de psycholoog volgt dat er bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, verstandelijke beperking of psychogeriatrische aandoening. Wel lijkt sprake te zijn van een kwetsbare persoonlijkheid waarin met name boosheid en agressie lang uit de beleving worden gehouden, en bij langdurig oplopende spanning en dreigende verlating narcistische krenking en een overmatige controlebehoeftigheid en rigiditeit zichtbaar wordt. Er kan dan ook worden gesproken van een persoonlijkheid met enkele narcistische en obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken.
Hoewel er sprake lijkt te zijn van enige kwetsbaarheid in de persoonlijkheid en een aantal persoonlijkheidskenmerken een rol hebben gespeeld in het delictscenario is er geen sprake van afdoende pathologische doorwerking van persoonlijkheid in het delict om te spreken van verminderde toerekenbaarheid als gevolg van een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening. De psycholoog adviseert dan ook het tenlastegelegde verdachte volledig toe te rekenen. Het risico op recidive wordt door de psycholoog ingeschat als laag.
Uit het rapport van de psychiater volgt dat er een vermoeden is dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstructuur. Het is de vraag of deze narcistische persoonlijkheidsstructuur kan worden geclassificeerd als een persoonlijkheidsstoornis. Er zijn geen aanwijzingen in het onderzoek naar voren gekomen voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De psychiater kan geen uitspraak doen over de vraag of de vermoedelijke gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde. Er zijn diverse openstaande vragen over de diagnostiek, de relatie tussen stoornis en delict, het recidiverisico en het interventieadvies en de interventiecondities. De psychiater geeft de rechtbank in overweging om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum.
De psycholoog heeft, na kennisname van het rapport van de psychiater en collegiaal overleg, laten weten een observatie in het Pieter Baan Centrum eveneens wenselijk te vinden.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat de reclassering de conclusie van de psychiater en de psycholoog onderschrijft. Mogelijk wordt de kwetsbaarheid van betrokkene onderschat en is de mate van aanwezige narcistische en eventueel ook de obsessief-compulsieve problematiek ernstiger dan door het onderzoek is vastgesteld. De reclassering acht aanvullend onderzoek dan ook noodzakelijk om meer inzicht te krijgen op de psychopathalogie van verdachte. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert eveneens verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum. Mocht dit niet tot de mogelijkheden behoren dan zou diagnostiek (middels klinische opname) gezien de ernst van de verdenking en mogelijke strafeis in het kader van een detentie re-integratietraject en/of voorwaardelijke invrijheidstelling ingezet kunnen worden. Op basis daarvan kan een plan van aanpak opgesteld worden.
Ter terechtzitting van 24 september 2021 heeft de rechtbank de vordering tot observatie in het Pieter Baan Centrum van de officier van justitie afgewezen omdat de rechtbank zich met de rapportages op dat moment voldoende voorgelicht achtte over de persoon van verdachte. Het verloop van de zitting daarna heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht; zij acht zich op basis van de rapportages en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht en in staat tot een passende straf te komen.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een ander straf dan een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank heeft hiervoor stil gestaan bij de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, het strafblad van verdachte en de persoonlijkheid van verdachte.
Er is geen oriëntatiepunt voor straftoemeting van het LOVS voor een poging tot doodslag. De rechtbank heeft bij de strafoplegging daarom gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken door andere rechters zijn opgelegd en op basis daarvan, voor een voltooide doodslag, een gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 jaar tot uitgangspunt genomen. Het is in deze zaak bij een poging gebleven en de rechtbank zal met die omstandigheid rekening houden in strafverminderende zin.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 8 jaren passend en geboden is. Aangezien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank acht de oplegging van TBS met dwangverpleging in de onderhavige zaak niet passend. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de rapporten van de deskundigen en hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht onvoldoende aanleiding geeft tot oplegging van deze maatregel. Er kan niet worden geconcludeerd dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond ten tijde van het bewezenverklaarde.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Verdachte heeft zich immers onder andere schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer, namelijk een poging tot doodslag. Op dit misdrijf is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Aan verdachte wordt ter zake van dit strafbare feit bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de noodzaak van deze maatregel gelet op de ernst van de feiten, de persoon van verdachte, de aanleiding van de feiten, het feit dat verdachte zichzelf als slachtoffer ziet en zich nog steeds verwijtend uit over het slachtoffer en op hetgeen over het recidiverisico door de deskundigen naar voren is gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel eist.