ECLI:NL:RBMNE:2021:4787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
16/016663-21 en 18/186938-20 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens poging doodslag met vuurwapen en vrijspraak van poging moord

Op 8 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 januari 2021 in Lelystad met een vuurwapen op een slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor poging tot doodslag, maar heeft hem vrijgesproken van poging tot moord omdat niet kon worden bewezen dat hij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, maar dat het slachtoffer zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank heeft ook geen aanwijzingen gevonden voor ontoerekenbaarheid van de verdachte, maar heeft wel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte een schadevergoeding van € 27.377,53 moet betalen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 48 dagen bevolen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/016663-21 en 18/186938-20 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden te Leeuwarden.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door
mr. L.A.C. ter Steeg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair
op 19 januari 2021 in Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade, heeft geprobeerd
[slachtoffer] van het leven te beroven, door meermalen met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] te schieten;
feit 1 subsidiair
op 19 januari 2021 in Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] te schieten;
feit 1 meer subsidiair
op 19 januari 2021 in Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade, heeft geprobeerd
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] te schieten;
feit 2
op 19 januari 2021 in Lelystad een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde in de variant met voorbedachten rade en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. Hij heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat er geen of niet voldoende aanwijzingen zijn dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit of genomen besluit om aangever van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Volgens de raadsman zijn er contra-indicaties die voorbedachten rade uitsluiten. Van poging tot moord is volgens de raadsman dan ook geen sprake. De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewijsvraag over de eveneens onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft, met uitzondering van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, het onder 1 primair ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 september 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 februari 2021, genummerd PL0900-2021020140-40, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte van [slachtoffer] , opgenomen op pagina 187 e.v. van het dossier met dossiernummer MD2R021009-022;
  • een rapport van GGD Flevoland van 11 juni 2021, opgemaakt door drs. J.A. Kortmann, forensisch arts, houdende de letselrapportage van [slachtoffer] , los bijgevoegd.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden vast die van belang zijn voor de vraag of sprake is geweest van voorbedachten rade.
Aangever heeft een seksuele relatie gehad met de echtgenote van verdachte. Dit heeft ertoe geleid dat aangever in het bezit kwam van een drietal filmpjes waarop seksuele handelingen tussen aangever en de echtgenote van verdachte te zien zijn. Verdachte vond dit onacceptabel en wilde dat aangever die filmpjes zou verwijderen. Omdat hij dit niet via zijn echtgenote heeft kunnen bewerkstelligen heeft hij aangever hierover meerdere keren benaderd, zowel telefonisch als via WhatsApp. Verdachte heeft zich ook opgehouden in de buurt van de woning van verdachte. Hij wilde daarnaast dat aangever zijn excuses aan hem zou aanbieden en hij verweet aangever dat die zijn echtgenote onder druk zou hebben gezet aangifte tegen verdachte te doen. Aangever heeft de contacten van verdachte, die gedurende een periode van meerdere maanden plaatsvonden, ervaren als belaging en hiervan meerdere keren melding bij de politie gedaan. Verdachte heeft op enig moment een vuurwapen verworven. Op 19 januari 2021 is verdachte met het vuurwapen vanuit [woonplaats] naar de woning van aangever in [woonplaats] gereden. In de auto heeft verdachte het vuurwapen doorgeladen. Vervolgens heeft verdachte aangebeld bij aangever. Toen die de deur opende heeft verdachte aangever met het vuurwapen in de hand gedwongen om terug naar binnen te lopen, naar de woonkamer. Verdachte en aangever bevonden zich daarna enige tijd in de woonkamer. Verdachte heeft met het wapen in zijn hand tegen aangever gepraat. Op enig moment heeft verdachte vervolgens vier keer met zijn vuurwapen in de richting van aangever geschoten. Aangever is daarbij geraakt in zijn borstkas, in zijn schouder en in zijn bovenbeen en op de grond gevallen. Verdachte heeft vervolgens de woning verlaten.
Hoewel uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte een bepaalde fixatie op aangever had, en het verkrijgen van een vuurwapen en het aanbellen bij de woning van aangever met dit doorgeladen vuurwapen aanwijzingen kunnen zijn voor een vooropgezet plan om aangever van het leven te beroven, is ook het volgende van belang. De voorgeschiedenis en de handelwijze van de verdachte leveren namelijk ook aanwijzingen op dat verdachte “slechts” onder dwang van een vuurwapen ervoor wilde zorgen dat de filmpjes verwijderd zouden worden en niet dat hij aangever wilde doden. Verdachte heeft consequent verklaard dat hij naar aangever is gereden omdat hij wilde dat aangever de seksfilmpjes zou verwijderen en dat hij zijn excuses zou aanbieden. Verdachte heeft ook verklaard dat hij het vuurwapen had meegenomen om aangever angst in te boezemen. Indien dit juist zou zijn, zou het schieten mogelijk niet de uitvoering van een vooropgezet plan zijn, maar het gevolg van een gemoedsopwelling omdat de ontmoeting met de aangever anders verliep dan verdachte zich had voorgesteld.
Daarnaast heeft de rechtbank de volgende contra-indicaties voor voorbedachten rade in beschouwing genomen. Verdachte heeft niet direct bij het opendoen van de deur of bij binnenkomst in de woning op aangever geschoten maar pas later. Verdachte en aangever zijn enige tijd in de woning van aangever geweest voordat er is geschoten. Dit laten verstrijken van de tijd ligt niet voor de hand indien verdachte alleen naar de woning van aangever zou zijn gegaan om hem zonder meer van het leven te beroven. Verder valt op dat verdachte niet gericht heeft geschoten op evident vitale onderdelen van het lichaam van aangever. Toen hij zag dat aangever was geraakt en op de grond lag, heeft hij bovendien niet nogmaals op aangever geschoten terwijl hij nog wel kogels in zijn vuurwapen had. Verdachte heeft vervolgens de woning verlaten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte heeft gehandeld ter (weloverwogen) uitvoering van een plan om aangever te doden. Niet kan worden uitgesloten dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft geschoten. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van moord.
Bewijsmiddelen feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 september 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2021, met BVH-nummer 2021020140, opgemaakt door [verbalisant 1] van de politie Midden-Nederland, te vinden op pagina 69 e.v. van het einddossier onderzoek Aulos/ MD2RO21009, doorgenummerd pag. 1 t/m 347;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderwaterzoeking van 22 januari 2021, genummerd PL0900-2021020140-31, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] van de landelijke eenheid Dienst Infrastructuur van de politie Noord-West Nederland, te vinden op de pagina’s 121 en 122 van voornoemd einddossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2021, met BVH-nummer 2021020140, opgemaakt door [verbalisant 3] van de politie Eenheid Midden-Nederland, te vinden op de pagina’s 123 en 124 van voornoemd einddossier.
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (categorisering vuurwapen en munitie) van 22 januari 2021, genummerd PL0900-2021020140-32 opgemaakt door [verbalisant 4] van de Eenheid Politie Midden-Nederland, te vinden op pagina 125 e.v. van voornoemd einddossier.
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek van 24 januari 2021, genummerd PL0900-2021020140-34, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] van de politie Eenheid Midden-Nederland, te vinden op de pagina’s 10 e.v. als bijlage van het proces-verbaal Forensische Opsporing van 26 april 2021 van onderzoek Aulos / MD2RO21009, doorgenummerd 1 t/m 114.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
op 19 januari 2021 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels heeft geschoten in de borst en de schouder en het been van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 19 januari 2021 te Lelystad, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een vuurwapen van het merk Beretta, model 9000S, kaliber 9mm Para, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten scherpe patronen van het merk S&B, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
poging tot doodslag;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is geweest van noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De raadsman heeft gesteld dat de verdachte met zijn gedragingen weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door het onmiddellijk dreigend gevaar voor de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. Kort samengevat heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat er op het moment dat verdachte en aangever in de huiskamer tegen over elkaar stonden sprake was van een ogenblikkelijke dreigende aanranding door aangever. Verdachte kon door de positie waar hij stond, de huiskamer niet verlaten toen aangever op hem af kwam. Volgens verdachte had aangever op dat moment nog steeds een schroevendraaier en pepperspray in zijn hand. Tegen deze aanranding mocht verdachte zich verdedigen. Door te schieten met het vuurwapen heeft hij echter wel de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Maar dat is veroorzaakt door het handelen van aangever. Verdachte was redelijk rustig op het moment dat hij arriveerde bij de woning van aangever en met hem naar de huiskamer liep om te praten. Toen de situatie escaleerde raakte hij in shock. Dit is aan te merken als een hevige gemoedsbeweging die veroorzaakt werd door het handelen van aangever. Onder invloed van deze gemoedsbeweging heeft verdachte instinctief gehandeld. Daarmee is er sprake van noodweerexces. Van eigen schuld door verdachte was geen sprake, ook al was hij voorzien van een wapen en heeft hij zich in een situatie begeven waarin mogelijk een agressieve reactie te verwachten was.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, zodat er ook geen sprake kan zijn van een geslaagd beroep op noodweerexces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is met een doorgeladen vuurwapen naar de woning van aangever gegaan om met hem het gesprek aan te gaan terwijl hij wist dat aangever niet met hem wilde praten. Verdachte heeft bij de woning van aangever aangebeld en had zich verdekt opgesteld met het vuurwapen in zijn broeksband. Op het moment dat aangever de deur opende toonde verdachte zich. Hij heeft aan aangever het vuurwapen getoond en daarbij gezegd dat het geladen was. Aangever is vervolgens op aandringen van verdachte de woning in gelopen en verdachte is met het vuurwapen in de hand achter hem aangelopen
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet verdachte, maar aangever is geweest die zich in een noodweersituatie bevond. De aangever werd in zijn eigen huis met een geladen wapen bedreigd gedwongen naar zijn woonkamer te lopen en naar verdachte te luisteren. Zelfs indien er van uit kan worden gegaan dat aangever zich hier tegen heeft willen verdedigen door met een schroevendraaier en pepperspray op verdachte af te lopen - aangever verklaart hier zelf anders over - , dan zijn deze handelingen natuurlijk niet wederrechtelijk geweest, maar noodzakelijk en geboden voor zijn verdediging. Nu van een noodweersituatie voor verdachte geen sprake is geweest, kan een beroep op noodweerexces reeds daarom niet slagen.
Uit de Pro Justitia-rapportages van drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, van 2 augustus 2021 en van S.C. Beeckman, GZ-psycholoog io. klinisch psycholoog BIG, van 27 mei 2021 volgt voorts niet dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 14 jaren, met aftrek van het voorarrest;
- een ongemaximeerde maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna TBS met dwangverpleging);
- een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoel in artikel 38z Sr.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is de eis van de officier van justitie buitensporig. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de eerdere veroordeling van 10 november 2020 niet mee te wegen bij het bepalen van de op te leggen straf en verdachte te beschouwen als een first offender.
De raadsman heeft zich verzet tegen TBS met dwangverpleging nu onvoldoende in het dossier is verankerd dat sprake is van een stoornis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door meermalen met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer te schieten. Verdachte kon er niet mee leven dat het slachtoffer seksueel getinte filmbeelden van zijn echtgenote had en het slachtoffer daarover niet het gesprek met hem wilde aangaan en besloot daarom het slachtoffer daartoe te dwingen. Hij is met een vuurwapen naar de woning van het slachtoffer gereden. Nadat het slachtoffer de deur opendeed, toonde verdachte het vuurwapen en dwong hij het slachtoffer naar binnen te lopen. In de woonkamer heeft verdachte vier keer met het vuurwapen geschoten in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer is daardoor geraakt in zijn borst, schouder en bovenbeen en heeft ernstige letsels opgelopen.
In het ziekenhuis heeft het slachtoffer meerdere operaties moeten ondergaan. Tot op de dag van vandaag gaat het fysiek en mentaal niet goed met het slachtoffer. Hij zal voor de rest van zijn leven geconfronteerd worden met zichtbare littekens op zijn lichaam. De algemene ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven, naast het fysieke letsel, nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Een en ander is ook gebleken uit de door het slachtoffer ter zitting afgelegde verklaring.
Een dergelijk feit leidt bovendien tot gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid, niet alleen bij de direct betrokkenen, maar bij de gehele samenleving. Het feit heeft zich afgespeeld in de woning van het slachtoffer, in een woonwijk en op klaarlichte dag. De buurman en diens kinderen hebben zich direct nadat het slachtoffer was beschoten over hem moeten ontfermen. De situatie heeft ook op hen diepe indruk gemaakt. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Het voorhanden hebben van een vuurwapen kan tot een bedreigende situatie en tot escalatie leiden waarbij de gevolgen desastreus kunnen zijn. Dit heeft zich in de onderhavige zaak ook verwezenlijkt. Verder werkt het vuurwapengeweld in de hand waartegen de samenleving moet worden beschermd. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van beide feiten geldt dat voortvloeien uit een reeds vele maanden durend – en door verdachte in stand gehouden – geschil tussen verdachte en slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij, ondanks pogingen van anderen dit conflict te doen stoppen, doorgegaan is met het benaderen van het slachtoffer en het conflict kennelijk welbewust tot een escalatie heeft gebracht. Zijn wens zijn zin door te drijven was blijkbaar belangrijker dan het leven van een ander. Ter zitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven dat hij inziet hoe verwerpelijk dit is.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 9 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder op 10 november 2020 is veroordeeld voor een geweldsfeit.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een Pro Justitia rapport betreffende een psychologisch onderzoek van verdachte, van 27 mei 2021, opgemaakt door S.C. Beeckman, GZ-psycholoog io. klinisch psycholoog BIG;
- een Pro Justitia rapport betreffende een psychiatrisch onderzoek van verdachte, van 2 augustus 2021, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater;
- een rapport van Reclassering Nederland van 9 september 2021 betreffende verdachte, opgemaakt door J. Bakker, reclasseringswerker.
Uit de rapport van de psycholoog volgt dat er bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, verstandelijke beperking of psychogeriatrische aandoening. Wel lijkt sprake te zijn van een kwetsbare persoonlijkheid waarin met name boosheid en agressie lang uit de beleving worden gehouden, en bij langdurig oplopende spanning en dreigende verlating narcistische krenking en een overmatige controlebehoeftigheid en rigiditeit zichtbaar wordt. Er kan dan ook worden gesproken van een persoonlijkheid met enkele narcistische en obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken.
Hoewel er sprake lijkt te zijn van enige kwetsbaarheid in de persoonlijkheid en een aantal persoonlijkheidskenmerken een rol hebben gespeeld in het delictscenario is er geen sprake van afdoende pathologische doorwerking van persoonlijkheid in het delict om te spreken van verminderde toerekenbaarheid als gevolg van een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening. De psycholoog adviseert dan ook het tenlastegelegde verdachte volledig toe te rekenen. Het risico op recidive wordt door de psycholoog ingeschat als laag.
Uit het rapport van de psychiater volgt dat er een vermoeden is dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstructuur. Het is de vraag of deze narcistische persoonlijkheidsstructuur kan worden geclassificeerd als een persoonlijkheidsstoornis. Er zijn geen aanwijzingen in het onderzoek naar voren gekomen voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De psychiater kan geen uitspraak doen over de vraag of de vermoedelijke gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde. Er zijn diverse openstaande vragen over de diagnostiek, de relatie tussen stoornis en delict, het recidiverisico en het interventieadvies en de interventiecondities. De psychiater geeft de rechtbank in overweging om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum.
De psycholoog heeft, na kennisname van het rapport van de psychiater en collegiaal overleg, laten weten een observatie in het Pieter Baan Centrum eveneens wenselijk te vinden.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat de reclassering de conclusie van de psychiater en de psycholoog onderschrijft. Mogelijk wordt de kwetsbaarheid van betrokkene onderschat en is de mate van aanwezige narcistische en eventueel ook de obsessief-compulsieve problematiek ernstiger dan door het onderzoek is vastgesteld. De reclassering acht aanvullend onderzoek dan ook noodzakelijk om meer inzicht te krijgen op de psychopathalogie van verdachte. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert eveneens verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum. Mocht dit niet tot de mogelijkheden behoren dan zou diagnostiek (middels klinische opname) gezien de ernst van de verdenking en mogelijke strafeis in het kader van een detentie re-integratietraject en/of voorwaardelijke invrijheidstelling ingezet kunnen worden. Op basis daarvan kan een plan van aanpak opgesteld worden.
Ter terechtzitting van 24 september 2021 heeft de rechtbank de vordering tot observatie in het Pieter Baan Centrum van de officier van justitie afgewezen omdat de rechtbank zich met de rapportages op dat moment voldoende voorgelicht achtte over de persoon van verdachte. Het verloop van de zitting daarna heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht; zij acht zich op basis van de rapportages en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht en in staat tot een passende straf te komen.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een ander straf dan een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank heeft hiervoor stil gestaan bij de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, het strafblad van verdachte en de persoonlijkheid van verdachte.
Er is geen oriëntatiepunt voor straftoemeting van het LOVS voor een poging tot doodslag. De rechtbank heeft bij de strafoplegging daarom gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken door andere rechters zijn opgelegd en op basis daarvan, voor een voltooide doodslag, een gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 jaar tot uitgangspunt genomen. Het is in deze zaak bij een poging gebleven en de rechtbank zal met die omstandigheid rekening houden in strafverminderende zin.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 8 jaren passend en geboden is. Aangezien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank acht de oplegging van TBS met dwangverpleging in de onderhavige zaak niet passend. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de rapporten van de deskundigen en hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht onvoldoende aanleiding geeft tot oplegging van deze maatregel. Er kan niet worden geconcludeerd dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond ten tijde van het bewezenverklaarde.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Verdachte heeft zich immers onder andere schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer, namelijk een poging tot doodslag. Op dit misdrijf is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Aan verdachte wordt ter zake van dit strafbare feit bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de noodzaak van deze maatregel gelet op de ernst van de feiten, de persoon van verdachte, de aanleiding van de feiten, het feit dat verdachte zichzelf als slachtoffer ziet en zich nog steeds verwijtend uit over het slachtoffer en op hetgeen over het recidiverisico door de deskundigen naar voren is gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel eist.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 128.897,53. Dit bedrag bestaat uit € 103.897,53 aan materiële schade en € 25.000,-- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige. De officier van justitie acht de gevorderde materiële schade met betrekking tot de schadeposten ziekenhuisopname, parkeerkosten AMC, kosten eigen risico 2021 en de overige kosten zorg en de gevorderde immateriële schade voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van materiële schadeposten: gederfde inkomsten, kosten eigen risico 2022 en 2023 en toekomstige zorgkosten, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de benadeelde partij ten tijde van het tenlastegelegde een werkloosheidsuitkering had en het incident derhalve geen enkel gevolg heeft gehad voor het inkomen van de benadeelde partij. De kosten voor het eigen risico 2022 en 2023 betreft toekomstige schade.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de beoordeling van de aspecten die een rol spelen bij de toepassing van artikel 6:101, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding. De raadsman heeft de rechtbank subsidiair verzocht de hoogte van de gevorderde immateriële schade naar billijkheid te verminderen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het overige gevorderde schadeposten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor onder rubriek 7.3 is overwogen, van oordeel dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde.
De vermogensschade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten ziekenhuisopname (€ 1.798,00), parkeerkosten AMC (€ 17,60) , kosten eigen risico 2021 (€ 385,00), overige kosten zorg (€ 65,91) en reiskosten naar AMC (€ 111,02) zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Dit maakt dat in totaal een bedrag van € 2.377,53 toewijsbaar is. Ten aanzien van de overige materiële schadeposten, die zien op mogelijke toekomstige schade, geldt dat de beoordeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat aan benadeelde partij, vanwege het letsel dat hij rechtstreeks door de hiervoor beschreven handelingen van verdachte heeft opgelopen en de aard en ernst van de normschending die door verdachte is veroorzaakt, naar billijkheid een immateriële schadevergoeding van € 25.000,00 toekomt.
De totale hoogte van de schadevergoeding komt daarmee op € 27.377,53, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 januari 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 27.377,53, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 171 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland (parketnummer 18/186938-20) is aan verdachte onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen voorwaardelijk opgelegd.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling moet worden toegewezen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een (ernstig) strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 38z, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingop grond van 38z Wetboek van Strafrecht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 27.377,53;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 27.377,53 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 171 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 18/186938-20
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland bij vonnis van 10 november 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mr. A.W.M. van Hoof en
mr. A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2021.
Mrs. Van Hoof en Loots zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, één of meer kogel(s) heeft afgevuurd en/of geschoten in de borst en/of de schouder en/of het been, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te Lelystad, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer kogelgat(en) in de borst en/of de schouder en/of het been, althans het lichaam, heeft toegebracht door met een vuurwapen, één of meer kogel(s) in de borst en/of de schouder en/of het been, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, één of meer kogel(s) heeft afgevuurd en/of geschoten in de borst en/of de schouder en/of het been, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te Lelystad, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een vuurwapen, van het merk Beretta, model 9000S, kaliber 9mm Para, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer scherpe patronen van het merk S&B, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.