ECLI:NL:RBMNE:2021:4772

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
8202179 UC EXPL 19-13159 YA/1386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake verzekeringsovereenkomst en informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2021 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen ANWB B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, ANWB B.V., heeft een vordering ingesteld op basis van een verzekeringsovereenkomst die volgens de eisende partij niet is nagekomen door de gedaagde. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis op 22 juli 2020 overwogen dat de overeenkomst tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een verzekeringsovereenkomst, waarbij de eisende partij heeft gesteld dat de Wegenwacht Service onder deze overeenkomst valt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij voldaan heeft aan haar informatieverplichtingen zoals voorgeschreven in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde partij de verschuldigde premie van € 130,00 niet heeft betaald en dat de vordering tot betaling toewijsbaar is. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van wettelijke vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de gedaagde partij ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 246,18. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8202179 UC EXPL 19-13159 YA/1386
Vonnis van 4 augustus 2021
inzake
de besloten vennootschap
ANWB B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eisende partij,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor De Klerk Vis Niekus B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De verdere procedure

1.1.
De kantonrechter heeft op 22 juli 2020 een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot aan dat moment wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
Bij akte van 30 december 2020 heeft de eisende partij haar vordering nader toegelicht.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
Naar aanleiding van de akte van de eisende partij van 30 december 2020 overweegt de kantonrechter als volgt.
Verzekeringsovereenkomst
2.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als verzekeringsovereenkomst. De eisende partij heeft dit in haar akte beaamd, waar zij zich op het standpunt stelt dat de Wegenwacht Service een verzekering betreft. Om deze verzekering te kunnen afsluiten, is een ANWB-lidmaatschap vereist. De eisende partij stelt dat sprake is van één overeenkomst, waarvan de onderdelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Voor het afsluiten van de Wegenwacht Service is een lidmaatschap vereist.
Gevolgen kwalificatie verzekeringsovereenkomst
2.4.
In de akte stelt de eisende partij zich op het standpunt dat de onderdelen sleutelhulp, transporthulp en repatriëring van de Wegenwacht Service vallen onder de uitzonderingsbepaling van artikel 1:6 lid 1 onder e, onderdelen 1, 2 en 3 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De onderdelen vervoer, toezenden onderdelen en een vervangend chauffeur vallen niet onder deze bepaling, zodat, zo stelt de eisende partij, op (die onderdelen van) de Wegenwacht Service de Wft (wel) van toepassing is.
2.5.
De eisende partij heeft niet gespecificeerd welke diensten in het onderhavige geval aan de gedaagde partij zijn verleend. Daarom neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat de Wft op de onderhavige overeenkomst van toepassing is.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen
2.6.
Op de onderhavige verzekeringsovereenkomst zijn de informatieverplichtingen van toepassing zoals bedoeld in paragrafen 1 en 6 van afdeling 6.5.2b van het Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 4:20 Wft en de paragrafen 8.1.1, 8.1.4, 8.1.6 en 8.1.7 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Zoals in het tussenvonnis is overwogen, moet de kantonrechter er ambtshalve op toezien dat deze consumentenbeschermende voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd, zoals in de onderhavige procedure.
2.7.
De eisende partij stelt dat zij heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar bij eerdere akte overgelegde printscreens, waaruit blijkt hoe het online bestelproces verloopt. De eisende partij heeft de gang van zaken tijdens het bestelproces geschetst. Zij stelt dat de gedaagde partij is geïnformeerd over de voornaamste kenmerken en de totale prijs van de aangevraagde diensten, de duur van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. De overeenkomst is vervolgens tot stand gekomen nadat de gedaagde partij op een niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat daarmee een betalingsverplichting werd aangegaan.]
2.8.
De eisende partij heeft bij akte uiteengezet welke gegevens in de bevestigingsbrief en de factuur zijn opgenomen en welke informatie in de polisvoorwaarden te vinden is. De aan de gedaagde partij verzonden bevestiging en/of factuur zijn/is overgelegd. De eisende partij heeft in haar akte (ook) een link naar de polisvoorwaarden opgenomen, een en ander in lijn met het landelijke ‘Informatieformulier voor zaken waarin de gedaagde een natuurlijke persoon is’.
2.9.
De kantonrechter is van oordeel dat met hetgeen de eisende partij in de akte(s) heeft gesteld en onderbouwd, voldoende is gebleken dat zij heeft voldaan aan haar wettelijke informatieverplichtingen. Voor zover de vereiste informatie (deels) niet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is verstrekt, geldt dat deze ook onmiddellijk na de totstandkoming van de overeenkomst kan worden verstrekt, al dan niet door opname in de polisvoorwaarden (art. 4:20 lid 6 Wft en art. 78 BGfo). In de onderhavige polisvoorwaarden is in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen melding gemaakt van de vereiste informatie (voor zover die niet reeds voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst was verstrekt). Dit geldt in ieder geval voor het herroepingsrecht, waarop in de precontractuele fase niet expliciet wordt gewezen (zie in dit verband ook artikel 6:230x lid 1 BW en artikel 78 BGfo), maar waarvan in de polisvoorwaarden in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen melding wordt gemaakt. Daarmee is ook aan deze informatieverplichting voldaan.
Einde van de verzekeringsovereenkomst
2.10.
De eisende partij stelt dat zij de overeenkomst heeft ontbonden tegen het einde van het lopende contractjaar, en dat zij dat heeft gedaan op grond van artikel 6:265 lid 1 BW wegens toerekenbare tekortkoming van de gedaagde partij in de nakoming ervan, maar daarvan is de kantonrechter niet gebleken. Wat hier ook van zij, de gedaagde partij is de onbetaalde premie verschuldigd omdat gedaagde partij over die periode aanspraak heeft kunnen maken op haar uit de overeenkomst voortvloeiende rechten.
Wat is toewijsbaar?
2.11.
Als productie III is de factuur overgelegd waarvan de eisende partij betaling vordert. In de factuur staat dat de gedaagde partij een totaalbedrag van € 130,00 verschuldigd is. Uit de overgelegde aanmaning en 14-dagenbrief blijkt dat de gedaagde partij heeft nagelaten dit bedrag te betalen.
2.12.
De vordering tot betaling van € 130,00 ligt gelet hierop voor toewijzing gereed.
2.13.
Omdat de gedaagde partij in gebreke is gebleven met het tijdig voldoen van de factuur is de gedaagde partij de gevorderde wettelijke vertragingsrente verschuldigd. Deze zal worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum te bepalen.
2.14.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De eisende partij heeft aan de gedaagde partij een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
2.15.
De gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat de kosten voor genomen akte(s) voor rekening blijven van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra aktes op te stellen.
De kosten aan de zijde van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 85,18
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde €
37,00(1 punt x tarief € 37,00)
Totaal € 246,18.
Tot slot
2.16.
De kantonrechter overweegt tot slot, ten overvloede, als volgt. De eisende partij heeft in de dagvaarding (onder het kopje “verweer”) aangegeven:
“Gelet op het bepaalde bij art. 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wijst eiseres er op dat haar geen verweer tegen haar vordering bekend is;
Eiseres ziet er dan ook vanaf in dit stadium allerlei op de zaak betrekking hebbende
bescheiden over te leggendoch is bereid en in staat op het eerste verzoek haar vordering
nader te documenteren;”[onderstreping toegevoegd door de kantonrechter].
2.17.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen, voldoet de dagvaarding niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Dat een gedaagde partij (mogelijk) geen verweer voert, doet aan de in het tussenvonnis genoemde wettelijke verplichtingen van artikelen 21 en 111 Rv niets af. De eisende partij is nu nog in de gelegenheid gesteld de gebreken aan de dagvaarding te repareren met aktes. Deze praktijk is niet blijvend. De kantonrechter geeft de eisende partij dan ook met klem in overweging haar dagvaardingen in het vervolg direct te voorzien van de voor de beoordeling benodigde informatie en stukken. Immers, het niet of niet volledig voldoen aan de wettelijke verplichtingen of het niet of onvoldoende onderbouwen van de stelling dat daaraan is voldaan, kan (en zal op termijn) leiden tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering
.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij tegen bewijs van kwijting te betalen € 170,00 met de wettelijke rente over € 130,00 vanaf de respectieve vervaldatum/data van de factu(u)r(en) tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eisende partij, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 246,18, waarin begrepen € 37,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021.