ECLI:NL:RBMNE:2021:4737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
16.090122.18 (TUL BIJZ)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf wegens overtreding van algemene voorwaarden

Op 6 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 16.090122.18 (TUL BIJZ). De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Deze beslissing is genomen omdat de vordering tot tenuitvoerlegging volledig is toegewezen in verband met de overtreding van de algemene voorwaarden door de veroordeelde, die opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.

De zaak betreft een veroordeelde die op 14 augustus 2019 een gevangenisstraf van vier weken voorwaardelijk kreeg opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank had bijzondere voorwaarden verbonden aan deze voorwaardelijke straf, waaronder de verplichting om zich te melden bij de reclassering en zich te houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. De officier van justitie heeft op 22 september 2021 ter terechtzitting gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de veroordeelde zich niet aan de meldplicht had gehouden en opnieuw strafbare feiten had gepleegd.

De rechtbank heeft de stukken in het dossier bestudeerd, waaronder het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf volledig is toegewezen, omdat de veroordeelde de algemene voorwaarden heeft overtreden. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, voor zover deze is gebaseerd op de overtreding van de bijzondere voorwaarden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.090122.18 (TUL BIJZ)
Beslissing op grond van artikel 6:6:21, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 6 oktober 2021
op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna: veroordeelde.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
- het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 14 augustus 2019 in de zaak tegen veroordeelde met voormeld parketnummer, waarbij veroordeelde onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf heeft de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden verbonden dat verdachte:
 zich persoonlijk uiterlijk binnen 3 werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering Nederland op het volgende adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt het meewerken aan een ambulante behandeling, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- de mededeling als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is op 3 september 2019 per post aan veroordeelde toegezonden.
- het advies van Reclassering Nederland van 15 juni 2020 tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
- de op 7 december 2020 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
- de overige stukken die zich in het dossier bevinden.

2.Het onderzoek ter terechtzittingHet onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 22 september 2021. Daarbij zijn gehoord:

- de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp;
- de veroordeelde bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

3.De rapportage en de toelichting daarop

In het adviesrapport van 15 juni 2020 wordt weergegeven dat veroordeelde zich meermalen niet aan meldplichtafspraken heeft gehouden. Het recidiverisico is onveranderd en er is geen zich op het leven van veroordeelde. Er kon niet gewerkt worden aan gedragsverandering en hij is opnieuw aangehouden voor een strafbaar feit.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting primair verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar en subsidiair verzocht om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf of deel ten uitvoer te leggen.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat bij vonnis van heden de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met bovengenoemd parketnummer volledig is toegewezen wegens het overtreden van de algemene voorwaarden, omdat veroordeelde opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank zal daarom de officier van justitie in onderliggende vordering niet-ontvankelijk verklaren, voor zover die is gebaseerd op overtreding van bijzondere voorwaarden.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Deze beslissing is genomen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2021.