ECLI:NL:RBMNE:2021:4736
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], die de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 643.000,-. Eiser vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde van zijn woning € 617.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 5 augustus 2021, waar eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, R. Janmaat, en taxateur [taxateur 1].
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat verweerder de bewijslast had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Verweerder had een taxatiematrix overgelegd, opgesteld door taxateur [taxateur 2], waarin de waarde was bepaald aan de hand van vergelijkingen met vijf referentiewoningen. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de argumenten van eiser niet overtuigend genoeg waren om tot een ander oordeel te komen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 643.000,- in stand bleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.