ECLI:NL:RBMNE:2021:4712

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
16-087524-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens handelen in en voorhanden hebben van harddrugs met constatering van vormverzuim in het voorbereidend onderzoek

Op 30 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben en handelen in harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne. De verdachte, geboren in Pakistan en op dat moment verblijvend in Nederland, werd verdacht van twee feiten: het bezit van ongeveer 8,98 gram cocaïne en 8,14 gram heroïne op 29 maart 2021, en het handelen in deze drugs in de periode van 1 januari 2021 tot en met 29 maart 2021. Tijdens de zittingen op 23 juni en 16 september 2021 was de verdachte aanwezig, wat leidde tot een vonnis op tegenspraak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. B. Nitrauw, en de verdediging van de raadsman, mr. F.D.W. Siccama, in overweging genomen.

De rechtbank constateerde dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet, gebaseerd op observaties van de politie en getuigenverklaringen. De verdediging voerde aan dat de bijzondere opsporingsbevoegdheden onrechtmatig waren ingezet, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad 8,98 gram cocaïne en 8,14 gram heroïne, en dat hij in de genoemde periode had gehandeld in deze middelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen drugs verbeurd.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de impact van harddrugs op de volksgezondheid en de samenleving. De verdachte had eerder een werkstraf opgelegd gekregen voor een soortgelijk feit, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank besloot tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen die gebruikt waren bij de strafbare feiten, maar wees de vordering tot onttrekking aan het verkeer van kledingstukken af, omdat niet was aangetoond dat deze van misdrijf afkomstig waren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.087524.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van donderdag 30 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] in [geboorteplaats] (Pakistan),
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] ,
op dit moment verblijvende in de [verblijfplaats] aan de [adres 2] ( [postcode 2] ),
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van woensdag 23 juni 2021 en donderdag 16 september 2021. Op beide zittingen is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zittingen kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. B. Nitrauw, en van dat wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij twee strafbare feiten. Deze verdenkingen staat beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – kort en feitelijk weergegeven – op neer dat verdachte:
Feit 1
op of omstreeks 29 maart 2021 in Amersfoort ongeveer 8,98 gram cocaïne en 8,14 gram heroïne in bezit heeft gehad;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 29 maart 2021 in Amersfoort in cocaïne en heroïne heeft gehandeld.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet de rechtbank eerst onderzoeken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging verder uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 1 wettig en overtuigend te bewijzen is. Ten aanzien van feit 2 vindt de officier van justitie dat te bewijzen is dat verdachte, alleen, heeft gehandeld in cocaïne en heroïne in de periode van 1 februari 2021 tot en met 29 maart 2021.
Voor zover relevant wordt het standpunt van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank. Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat de bijzondere opsporingsbevoegdheden onrechtmatig zijn ingezet, zodat alle bewijsmiddelen die uit deze inzet voortvloeien moeten worden uitgesloten van het bewijs en daarmee vrijspraak voor feit 2 moet volgen.
Voor zover relevant wordt het standpunt van de raadsman verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Vormverzuimen
4.3.1.1 Redelijk vermoeden van schuld
De politie heeft in het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte diverse zogeheten “bijzondere opsporingsbevoegdheden” ingezet. De raadsman van verdachte heeft bepleit dat – kort gezegd – de inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheden onrechtmatig is geweest, nu de politie een onderzoek is gestart naar verdachte zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van een strafbaar feit. Volgens de raadsman moet het materiaal dat met de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden verkregen is, worden uitgesloten van het bewijs.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat voorafgaand aan de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden wel sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet.
Uit het dossier blijkt dat het onderzoek naar verdachte is gestart nadat verbalisant [verbalisant 1] op 12 maart 2021 een vermoedelijke drugsdeal tussen verdachte en een harddrugsgebruiker waarnam. Die verbalisant beschreef zijn bevindingen daarover als volgt [2] :
Op vrijdag 12 maart 2021, omstreeks 11.52 uur, zag ik dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] , mij passeerde op de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 1] . Ik zag dat hij in een grijze Citroën C1, voorzien van kenteken [kenteken] , reed. Het was voor mij als taakaccenthouder harddrugs ambtshalve bekend dat [verdachte] kort geleden in beeld was als mogelijke verdachte van handel in harddrugs.
Ik zag dat [verdachte] uitstapte en naar de achterzijde van theater ‘ [locatie 3] ’ liep. Het is mij ambtshalve bekend dat er rondom theater ‘ [locatie 3] ’ veel drugs verkocht wordt.
Aan de achterzijde zag ik dat [verdachte] in een nis stond. Op ongeveer 20 meter voor mij zag ik plotseling een voor mij ambtshalve bekende harddrugsgebruikster lopen. Ik wist dat deze vrouw al ongeveer 20 jaar basecoke rookte. Ik passeerde haar en op dat moment hoorde en zag ik dat zij gebeld werd. Ik hoorde dat zij zei: “Oke, ik loop nu bij [locatie 3] ”.
Ik zag dat [getuige 1] richting de nis van [verdachte] liep. Ik zag dat zij precies dezelfde nis in liep waar [verdachte] stond. Ik zag dat zij na ongeveer 20 seconden uit de nis kwam en doorliep.
Gezien het korte contact dat er was tussen [verdachte] en [getuige 1] , de locatie, de recente informatie over [verdachte] en [getuige 1] als bekende harddrugsgebruiker, kreeg ik zeer sterk het vermoeden dat [verdachte] drugs verkocht aan [getuige 1] .
Op grond van de hierboven weergegeven bevindingen komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet. De verbalisant heeft niet alleen een mogelijke dealer herkend, maar ook een mogelijke afneemster van harddrugs. Het contact tussen deze betrokkenen vindt daarnaast – kortstondig, zoals in de regel gebruikelijk is bij drugstransacties – plaats op een locatie waarvan bij de politie bekend is dat aldaar veel (hard)drugs verhandeld wordt. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer van de raadsman. Ook de daaruit voortvloeiende verweren verwerpt de rechtbank om die reden.
4.3.1.2 Opvragen historische verkeersgegevens van nummers [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 1]
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verkeersgegevens van de mobiele telefoons van zowel verdachte als van getuige [getuige 1] in strijd met het Unierecht zijn verkregen omdat voor de toegang tot die gegevens geen voorafgaande toets door een rechterlijke instantie is verricht. Daarbij heeft de raadsman van verdachte verwezen naar het door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna genoemd: “het Hof”) gewezen
Prokuratuur-arrest (Hof van Justitie EU 2 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:152). Kort gezegd, heeft het Hof bepaald dat verkeers- en locatiegegevens van telecommunicatieaanbieders slechts toegankelijk mogen worden gemaakt, indien het gaat om procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Ook moet de toegang tot zulke verkeers- en locatiegegevens onderworpen worden aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit, aldus het Hof. Volgens de raadsman is aan deze laatste eis niet voldaan. In de visie van de raadsman dient dit vormverzuim te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat met de vordering van de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers is verkregen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank, indien en voor zover vastgesteld wordt dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, kan volstaan met de constatering van dit vormverzuim.
4.3.1.2.1 Geen rechterlijke machtiging bij de vordering verstrekking verkeersgegevens
Uit het
Prokuratuur-arrest volgt dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Daarbij is van belang dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is volgens het Hof niet het geval bij een Openbaar Ministerie dat strafrechtelijke onderzoeken leidt en, zoals ook in dit geval, optreedt als openbaar aanklager tijdens strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden, voorafgaand aan de machtiging.
4.3.1.2.2 Conclusie ten aanzien van het vormverzuim
De uitleg die het Hof in het
Prokuratuur-arrest geeft, ziet op de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie (2002/58/EG). Gelet op de doorwerking van deze richtlijn in het Nederlandse recht, alsmede gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot gegevensverstrekking niet met toepassing van artikel 126n Wetboek van Strafvordering gegeven had mogen worden. De rechtbank komt dan ook – met de raadsman van verdachte – tot de vaststelling dat de verkeersgegevens die op grond van deze vordering zijn verstrekt, onrechtmatig zijn verkregen.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de verkeersgegevens van het telefoonnummer van de getuige [getuige 1] , als de verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummeraanduiding 1] , onrechtmatig zijn verkregen, moet worden nagegaan welk rechtsgevolg moet worden verbonden aan dit vormverzuim.
Ter beantwoording van deze vraag sluit de rechtbank aan bij het arrest van het Hof inzake
La Quadrature du net e.a.(Hof van Justitie EU 6 oktober 2020, ECLI:EU:C:2020:791). Het Hof geeft in dit arrest een beoordelingskader voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht is verkregen.
Allereerst overweegt het Hof dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie aan de nationale wetgever is om regels te stellen die betrekking hebben op de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie en/of bewijs. Ook overweegt het Hof dat bewijsuitsluiting voor de hand ligt indien sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna genoemd: “EVRM”). De rechtbank zal dan ook aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Uit artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat de rechtbank het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt moet afwegen.
Omdat een voorafgaande toetsing door een onafhankelijke rechterlijke instantie ontbreekt, is het recht van verdachte op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM geschonden, met dien verstande dat verdachte slechts een beroep op artikel 8 EVRM kan doen ten aanzien van zijn eigen recht op privacy en dus enkel ten aanzien van het vormverzuim dat ziet op de vordering tot verstrekking van de verkeersgegevens van het telefoonnummer
[nummeraanduiding 1]. De raadsman heeft gesteld dat het nadeel dat verdachte hierdoor lijdt, gelegen is in een schending van het vertrouwen dat verdachte heeft in justitie en in de opsporing. Dit nadeel is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek als ook onvoldoende geconcretiseerd. Wat de ernst van het verzuim betreft, merkt de rechtbank op dat het
Prokuratuur-arrest is gewezen voorafgaand aan de door de officier van justitie ingediende vordering. Het Openbaar Ministerie had dus kunnen weten dat deze vordering van de officier van justitie onvoldoende zou zijn om de vordering 126n van het Wetboek van Strafvordering op te baseren. Het ligt echter voor de hand dat de rechter-commissaris een machtiging zou hebben verleend om de verkeers- en locatiegegevens van de mobiele telefoons van verdachte te vorderen, aangezien de rechter-commissaris een dag voordat de verkeers- en locatiegegevens van de verdachte zijn gevorderd al een machtiging heeft afgegeven om de telecommunicatie van verdachte af te luisteren.
Het is voorts vaste rechtspraak dat een schending van artikel 8 EVRM niet zonder meer maakt dat ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdediging in de gelegenheid geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden bewijsmiddelen, waaronder de betreffende verkeersgegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zijn privacy in enige mate is geschonden. Ten aanzien van het rechtsgevolg van deze conclusie geldt dat de Hoge Raad hierover heeft overwogen (ECLI:NL:HR:2020:1889) dat als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens, gelet op het uitgangspunt van subsidiariteit, dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechtiging van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. De rechtbank zal, gelet op het feit dat de rechter-commissaris hoogst waarschijnlijk toestemming had gegeven de gegevens te vorderen, alsmede gelet op het geringe nadeel (er is op grond van de verstrekte gegevens immers niet een min of meer compleet beeld van het privéleven van verdachte verkregen) en het feit dat geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM, geen rechtsgevolg verbinden aan het vormverzuim en het bij deze constatering laten.
4.3.2
Feit 1
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] houden verdachte op heterdaad aan en beschrijven hun bevindingen als volgt [3] :
Wij stelden een onderzoek in aan de kleding van de verdachte. Aangetroffen werden 12 bolletjes wit en 4 bolletjes bruin.
De politie heeft de woning van verdachte aan de [adres 1] in [plaatsnaam 1] doorzocht. Verbalisant [verbalisant 4] beschrijft zijn bevindingen als volgt [4] :
De woning bestaat uit twee woonlagen. De eerste woonlaag is gelegen op de eerste verdieping van het complex. De tweede woonlaag is te bereiken door een trap in de hal en is gelegen op de begane grond van het complex. De tweede woonlaag bestaat uit de hal (BI), kamer (B2), schuur (B3), slaapkamer (b4) en de tuin (B5). Gezien het onderzoek is in overleg met de officier van justitie alleen de tweede woonlaag van de woning doorzocht.
Gevonden goederen in tuin
32x zakjes met witte substantie
Koffiefilter met witte kristallen
Doorzichtig boterhamzakje met bruin poeder
7 bolletjes met witte substantie
Tijdens de doorzoeking zijn in kamer B4 meerdere papieren gevonden op naam van [verdachte] .
Op de plattegrond die bij het proces-verbaal van doorzoeking van de woning aan de [adres 1] is bijgevoegd, ziet de rechtbank dat de tuin, waar bovengenoemde goederen zijn gevonden, grenst aan kamer B4. [5]
Ook de personenauto waarin verdachte rijdt is door de politie doorzocht. Verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] beschrijven hun bevindingen als volgt [6] :
Ik zocht verder en zag dat er voor in de auto aan de bestuurderszijde, op de voetenmat, twee (2) kleine zakjes of bolletjes lagen. Ik zag dat de zakjes of bolletjes van doorzichtig plastic waren en dat er een witte substantie in zat. Ik lichte de voetenmat op en zag dat er onder deze mat nog een klein plastic zakje of bolletje lag. Ik zag dat er een lichtbruine substantie in dit zakje of bolletje zat. Mogelijk dat er cocaïne en heroïne in deze zakjes zit.
De politie heeft de volgende SIN-nummers aan de in beslag genomen goederen gekoppeld [7] :
SIN-nummer: AAOW2408NL
Relatie met SIN: AANW8109NL
Aantal: 1
Omschrijving: Koffiefilter met wit poeder/brokjes
SIN-nummer: AAOW2407NL
Relatie met SIN: AANW8108NL
Aantal: 1
Omschrijving: Plastic zakje met wit poeder
SIN-nummer: AAOW2409NL
Relatie met SIN: AANW8107NL
Aantal: 1
Omschrijving: Plastic zak met bruin poeder/brokjes
SIN-nummer: AAOW2412NL
Relatie met SIN: AANW8105NL
Aantal: 12
Omschrijving: Bolletjes met wit poeder
SIN-nummer: AAOW2411NL
Relatie met SIN: AANW8104NL
Aantal: 7
Omschrijving: Plastic zak met bolletjes met wit poeder
SIN-nummer: AAOW2406NL
Relatie met SIN: AANW8103NL
Aantal: 4
Omschrijving: Bolletjes met bruin poeder/brokjes
SIN-nummer: AAOW2405NL
Relatie met SIN: AANW8102NL
Aantal: 32
Omschrijving: Bolletjes met wit poeder/brokjes
De beslagen goederen waarvan verwacht wordt dat deze verdovende middelen bevatten, zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: ‘NFI’). Uit de NFIrapportages blijken de volgende resultaten:
Relatie met SIN
Serienummer
Goednummer
Hoeveelheid
Conclusie
AANW8109NL [8]
[.]
2800473
3,86 gram
Bevat cocaïne
AANW8108NL [9]
[.]
2800481
0,11 gram
Bevat cocaïne
AANW8107NL [10]
[.]
2800474
7,56 gram
Bevat heroïne
AANW8105NL [11]
[.]
2800332
1,16 gram
Bevat cocaïne
AANW8104NL [12]
[.]
2800477
0,69 gram
Bevat cocaïne
AANW8103NL [13]
[.]
2800331
0,58 gram
Bevat heroïne
AANW8102NL [14]
[.]
2800465
3,16 gram
Bevat cocaïne
8,98 gram
Bevat cocaïne
8,14 gram
Bevat heroïne
4.3.2.1 Conclusie ten aanzien van het voorhanden hebben van harddrugs
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat in de auto waar verdachte in rijdt, in de tuin die grenst aan de slaapkamer van verdachte en in de kleding van verdachte een totale hoeveelheid van 8,98 gram cocaïne en 8,14 gram heroïne is gevonden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte deze drugs voorhanden heeft gehad.
4.3.3
Feit 2
4.3.3.1 Gebruiker van het nummer [nummeraanduiding 1]
De rechter-commissaris verleent op 25 maart 2021 een machtiging tot opname van de telecommunicatie via het telefoonnummer [nummeraanduiding 1] . Op dezelfde dag luistert verbalisant [verbalisant 8] mee met de gesprekken die via dit telefoonnummer gevoerd worden en hij beschrijft zijn bevindingen als volgt [15] :
Op donderdag 25 maart 2021 luisterde ik live de telefoongesprekken mee van telefoonnummer [nummeraanduiding 1] , welke vermoedelijk in gebruik is bij [verdachte] . [..] Ik heb op 25 maart 2021 alle gesprekken geluisterd die over bovengenoemde lijn kwamen. Ik hoorde dat de gebruiker van nummer * [nummeraanduiding 1] steeds dezelfde persoon was. Ik hoorde dat de man een vrij hoge stem had en vermoedelijk een jong persoon was.
Op vrijdag 26 maart 2021 heb ik weer diverse gesprekken geluisterd. Ook toen hoorde ik dat de telefoon werd opgenomen door dezelfde persoon.
Op donderdag 25 maart 2021, omstreeks 17.16 uur hoorde ik via de tap dat nummer * [nummeraanduiding 3] belde met nummer * [nummeraanduiding 1] . Ik hoorde dat * [nummeraanduiding 3] zich voorstelde als [....] en hij aan * [nummeraanduiding 1] vroeg of hij naar de [locatie 1] kon komen omdat hij twee donker nodig had. Ik ben vervolgens direct naar de [locatie 1] nabij het [locatie 2] in [plaatsnaam 1] gereden. Ik zag dat de auto van [verdachte] , een grijze Citroen C1, voorzien van kenteken [kenteken] , voor het [locatie 2] geparkeerd stond. Op het moment dat ik de auto passeerde zag ik dat dat er een persoon op de bijrijdersstoel zat. Deze persoon herkende ik voor 100 procent als [verdachte] . Ik zag ook dat er een man aan de bijrijderskant in de auto stapte. [..]
Ik zag dat de passagier blijkbaar al was uitgestapt want ik zag dat [verdachte] alleen in zijn auto zat en wegreed.
Gezien de gesprekken op de tap en de waarneming bij het station is het zeer waarschijnlijk dat [verdachte] de persoon met de hoge stem is en die ik 25 en 26 maart 2021 op de taplijn hoorde.
Verbalisant [verbalisant 9] beschrijft zijn bevindingen als volgt [16] :
Ik kreeg de informatie van de collega welke de tap aan het uitluisteren was, dat er was ingebeld op het telefoonnummer van de dealer. [..] De afnemer sprak met de dealer af op de locatie [locatie 4] . [..]
Na ongeveer 10 minuten zag ik dat er 2 mannen aangefietst kwamen. Ik herken een van deze mannen als zijnde: [A] , geboren [1977] . [..] Mij is bekend dat [A] drugsgebruiker en alcoholist is. [..]
Na ongeveer 5 minuten zag ik dat er een grijze Citroën Cl werd geparkeerd op een parkeerplaats naast de [adres 3] . Ik zag dat man 1 naar de Cl fietste. Hierop ben ik uit mijn dienstvoertuig gestapt en naar een positie gelopen waarvandaan ik zicht had op de Cl. Ik zag dat de Citroen Cl voorzien was van het kenteken [kenteken] . [..]
Ik zag dat de bestuurder van de Citroën Cl mij passeerde op ongeveer 5 meter. Ik herkende hem direct als zijnde: [verdachte] .
Op grond van de bevindingen van voornoemde verbalisanten, stelt de rechtbank vast dat verdachte de gebruiker is van het mobiele telefoonnummer [nummeraanduiding 1] . De rechtbank refereert vanaf dit punt (mede) naar dit telefoonnummer als “het telefoonnummer van verdachte”.
4.3.3.2 De bewijsmiddelen
Verbalisant [verbalisant 8] luistert in de periode 25 maart 2021 tot en met 29 maart 2021 naar de gesprekken die gevoerd worden via het telefoonnummer van verdachte. De verbalisant beschrijft zijn bevindingen als volgt [17] :
Vanaf 25 maart tot en met maandag 29 maart werd middels interceptie het navolgende telefoonnummer afgeluisterd: [nummeraanduiding 1] . Middels stemherkenning bleek dat bovengenoemd telefoonnummer is gebruik was bij [verdachte] . In bovengenoemde periode hoorde ik dat er tientallen “drugs-gerelateerde” gesprekken over de lijn heen kwamen.
Datum: 25-03-2021 14:49:01 [18]
[verdachte] : vraagt wat hij nodig heeft
[nummeraanduidnig 4] zegt 1 wit 1 bruin
[verdachte] : zegt dat hij er binnen 10 minuten is
en
Datum: 26-03-2021 15:23:36 [19]
[verdachte] : Jo
[nummeraanduiding 5] : Jo, je kunt komen.
[verdachte] : Voor wat?
[nummeraanduiding 5] : Twee koffie. Bel effe 5 min voordat je er bent.
en
Datum: 26-03-2021 10:35:05 [20]
[nummeraanduidnig 4] besteld twee melk en spreekt af achter de [locatie 5] [straatnaam 2] .
[verdachte] zegt dat hij er met een kwartier is.
en
Datum: 27-03-2021 9:25:30 [21]
[nummeraanduiding 6] zegt: Kom naar mij toe, twee donker
[verdachte] ; Oke tot straks
en
Datum: 27-03-2021 15:01:10 [22]
[nummeraanduiding 7] Jooh broeder kan je 3 bruin, 2 wit brengen bij [locatie 4] denk ik he
[verdachte] zegt dat hij over 10 minuten bij de [locatie 4] is
en
Datum: 28-03-2021 13:20:02 [23]
[nummeraanduiding 8] vraagt aan [.......] hoeveel geld hij heeft. Dit is 30 euro. Hij besteld 4 bruin.
[verdachte] zegt dat hij nog maar 3 bruin heeft. Het moet dan 3 bruin en 1 wit worden.
[nummeraanduiding 8] gaat akkoord met 3 bruin en 1 wit.
Hierna wordt er een locatie afgesproken.
en
Datum: 29-03-2021 09:09:16 [24]
A: Kan je komen voor 1 wit, 1 bruin dikke bollen, ik heb precies 20 euro
[verdachte] zegt dat hij er precies om 10 over half is
Verbalisant [verbalisant 1] neemt na de aanhouding van verdachte contact op met getuige [getuige 1] . De verbalisant beschrijft zijn bevindingen als volgt [25] :
Getuige [getuige 1] verklaarde mij dat:
- Zij op vrijdag 12 maart inderdaad contact had met een drugsdealer achter ' [locatie 3] ';
- Zij van deze jongen voor 20 euro cocaïne kocht;
Verbalisant [verbalisant 8] hoort vervolgens getuige [getuige 2] . De verbalisant beschrijft zijn bevindingen als volgt [26] :
V: Wat is het telefoonnummer van de dealer bij wie jij drugs koopt?
A: Ik weet het nummer niet meer, ik heb het gewist, ik weet wel dat het nummer eindigde op [nummeraanduiding 1]
V: Wat kocht jij bij deze dealer
A: Heroïne en cocaïne
V: Hoelang koop je al bij deze dealer?
A: Ik denk ongeveer twee maanden, ik ben deze jongen gaan kopen, toe er twee Joegoslaven hier in [plaatsnaam 2] werden aangehouden, daarna kocht ik bij hem
O: Op 02 februari 2021 werden er in [plaatsnaam 2] twee dealers met een Joegoslavische nationaliteit aangehouden.
V: Hoe ziet de dealer er uit?
A: Jonge jongen, 18 à 19 jaar. De jongen heeft zelf verteld dat hij een Afghaanse nationaliteit heeft.
V: Zou je de dealer herkennen als ik jou een foto toon?
A: Ja, u toont mij nu een foto, dit is de jongen van wie ik drugs heb gekocht heb de afgelopen twee maanden.
Verbalisant [verbalisant 8] heeft een onderzoek verricht naar de historische telefoongegevens. Hij beschrijft zijn bevindingen als volgt [27] :
Op 19 maart 2021 werden middels een vordering de historische verkeersgegevens opgevraagd van het dealnummer van verdachte [verdachte] . Dit betreft nummer [nummeraanduiding 1]
Er werd een aanvraag gedaan voor de periode van 18 maart 2020 - 18 maart 2021. Door de provider werd echter een periode aangeleverd van 18 februari 2021 tot en met 18 maart 2021 (29 dagen).
Door de gebruiker van de dealtelefoon worden blijkbaar dagelijks zogenaamde reclame-sms berichten verstuurd. Hierdoor ontstaan er veel unieke contacten met één of tweemaal contact. Deze contacten zijn niet meegeteld. Hieronder een overzicht van de dag, het totaal aantal contacten die dag en het aantal unieke contacten welke die dag meer dan tweemaal contact hebben gehad met de dealtelefoon.
Datum/totaal aantal contacten/meer dan tweemaal contact
18 februari/288/18
19 februari/332/21
20 februari/250/16
21 februari/35/3
(…)
17 maart/97/11
18 maart/69/9
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat verdachte [verdachte] , in de periode van 18 februari 2021 tot en met 18 maart 2021 vermoedelijk dagelijks aan gemiddeld 13 personen harddrugs verkocht.
4.3.3.3 Conclusie ten aanzien van het verhandelen van harddrugs
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank – met de officier van justitie – tot de conclusie dat verdachte zich in de periode van 1 februari 2021 tot en met 29 maart 2021 bezig heeft gehouden met het handelen in harddrugs. Voor de periode baseert de rechtbank zich vooral op het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de dealertelefoon en aan de verklaring van getuige [getuige 2] . De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 23 juni 2021 heeft afgelegd, namelijk dat hij zich “drie of vier dagen voor zijn aanhouding bezig heeft gehouden met het handelen in harddrugs”, vindt de rechtbank ongeloofwaardig en wordt bovendien weersproken door de hierboven genoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte, alleen, gehandeld heeft in cocaïne en heroïne in de periode van 1 februari 2021 tot en met 29 maart 2021.
4.3.3.4 Partiële vrijspraak
De rechtbank is verder van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte zich ook in de maand januari 2021 bezig heeft gehouden met het handelen in harddrugs. Hoewel getuige [getuige 3] verklaart dat hij sinds “een maand of drie” bij verdachte zijn drugs heeft gekocht, vindt deze stelling geen nadere steun in het dossier. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte de drugs tezamen en in vereniging met één of meer anderen zou hebben verhandeld. De rechtbank zal verdachte van die onderdelen dan ook vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 29 maart 2021 te [plaatsnaam 1] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,98 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en 8,14 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 1 februari 2021 tot en met 29 maart 2021 te [plaatsnaam 1] opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twee maanden schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs, te weten de handel in cocaïne en heroïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid, gelet op het verslavende karakter daarvan. Bovendien gaat de handel in harddrugs vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit en illegale geldstromen, waarbij de handel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwrichten. Het dealen van drugs gaat daarnaast gepaard met een hoop overlast en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich niet heeft bekommerd om deze gevolgen, maar enkel oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Persoon van verdachte
Voor wat betreft de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte (het zogeheten ‘uittreksel uit de justitiële documentatie’). Hieruit blijkt dat verdachte eerder een werkstraf opgelegd heeft gekregen voor een soortgelijk feit. Deze eerdere veroordeling heeft verdachte niet weerhouden van het opnieuw overtreden van de Opiumwet. Dat betrekt de rechtbank in het nadeel van verdachte bij het bepalen van de straf.
Strafoplegging
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de oplegging van die straf slaat de rechtbank acht op de oriëntatiepunten die rechters gebruiken bij het bepalen van een passende straf. Deze oriëntatiepunten zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (de zogeheten ‘LOVS-oriëntatiepunten’). De LOVS schrijft als oriëntatiepunt voor dat het verhandelen van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende twee maanden wordt bedreigd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet geen reden om van dit oriëntatiepunt af te wijken. De rechtbank zal verdachte dan ook, conform de eis van de officier van justitie, veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
Verbeurdverklaring
De officier van justitie heeft gevorderd dat de goederen die op de beslaglijst staan door de rechtbank worden verbeurd verklaard. In de visie van de officier van justitie zijn deze goederen gebruikt bij het plegen van de aan verdachte verweten strafbare feiten.
Onttrekking aan het verkeer
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen kledingstukken, te weten zesentwintig T-shirts en twee broeken, worden onttrokken aan het verkeer. De officier van justitie heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat deze kledingstukken van misdrijf afkomstig zijn en teruggave aan verdachte strafbare heling zou opleveren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over de beslagen goederen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • twee losse geldbedragen van € 900,- en € 100,-;
  • de zogenoemde ‘dealtelefoon’;
  • de Piaggio snorfiets;
  • de Citroën C1 personenauto;
  • de weegschalen;
  • het verpakkingsmateriaal (te weten diverse gripzakjes en een zwarte sok);
  • het versnijdingsmiddel
verbeurd verklaren omdat met behulp van deze voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn voorbereid en/of begaan, dan wel dat deze goederen grotendeels door middel van het bewezen verklaarde strafbare feit (handel in harddrugs) zijn verkregen.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen drugs, te weten de cocaïne en de heroïne, onttrekken aan het verkeer. Deze goederen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Deze goederen kunnen bovendien dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.
Anders dan de officier van justitie gevorderd heeft, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het ongecontroleerde bezit van de zesentwintig T-shirts en de twee broeken, die onder verdachte in beslag zijn genomen, in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank zal de vordering tot onttrekking aan het verkeer van deze goederen dan ook afwijzen.
Teruggave aan verdachte
Het voorgaande brengt met zich dat niet langer een strafvorderlijk belang bestaat dat zich verzet tegen opheffing van het – op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering – gelegde strafvorderlijk beslag. Het uitgangspunt is dan dat de beslagen goederen worden teruggeven aan de persoon onder wie de goederen feitelijk in beslag zijn genomen. Uit de kennisgeving van inbeslagneming volgt dat de zesentwintig T-shirts en de twee broeken onder verdachte in beslag zijn genomen, zodat de rechtbank zal bevelen dat deze goederen aan verdachte worden teruggegeven.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het feit onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de volgende goednummers:
o 2800409 – Geld;
o 2800417 – Geld;
o 2800438 – Telefoon;
o 2631753 – Snorfiets;
o 2800363 – Sleutels;
o 2748652 – Personenauto;
o 2800412 – Keukenartikel;
o 2800468 – Keukenartikel;
o 2800445 – Huishoudelijke gebruiksvoorwerpen;
o 2800422 – Zak plastic;
o 2800459 – Kleding;
o 2800475 – Medicamenten/hulpmiddelen;
o 2800453 – Huishoudelijke gebruiksvoorwerpen;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de volgende goednummers:
o 2800332 – Verdovende middelen;
o 2800331 – Verdovende middelen;
o 2800465 – Verdovende middelen;
o 2800474 – Verdovende middelen;
o 2800477 – Verdovende middelen;
o 2800481 – Verdovende middelen;
o 2800821 – Verdovende middelen;
- gelast de teruggave aan [verdachte] van het in beslag genomen en niet teruggeven voorwerp met het volgende goednummer:
o 2800339 – Kleding;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R.B. Venema en C.A. Chanier, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 september 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 29 maart 2021 te Amersfoort en/of elders in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,98 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 8,14 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Artikel art 2 ahf/ond C Opiumwet
2
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2021 tot en met 29 maart 2021 te Amersfoort en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Artikel art 2 ahf/ond B Opiumwet

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal met nummer PL0900-2021098978 (opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 288).
2.Proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2021 (pagina 16 en 17).
3.Proces-verbaal van aanhouding verdachte (pagina 107).
4.Proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2021 (pagina 58 tot en met 71).
5.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen (p. 61).
6.Proces-verbaal van bevindingen (pagina 98 en 99).
7.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen (pagina 273 tot en met 279).
8.Een geschrift, te weten: een NFiDENT-rapportage (pagina 280).
9.Een geschrift, te weten: een NFiDENT-rapportage (pagina 281).
10.Een geschrift, te weten: een NFiDENT-rapportage (pagina 282).
11.Een geschrift, te weten een NFiDENT-rapportage (pagina 283).
12.Een geschrift, te weten een NFiDENT-rapportage (pagina 284).
13.Een geschrift, te weten een NFiDENT-rapportage (pagina 285).
14.Een geschrift, te weten een NFiDENT-rapportage (pagina 286).
15.Proces-verbaal van bevindingen van 26 maart 2021 (pagina 19 en 20).
16.Proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2021 (pagina 21 en 22).
17.Proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2021 (pagina 31).
18.Een geschrift, te weten: een tapgesprek (pagina 33).
19.Een geschrift, te weten: een tapgesprek (pagina 35).
20.Een geschrift, te weten: een tapgesprek (pagina 37).
21.Een geschrift, te weten: een tapgesprek (pagina 39).
22.Een geschrift, te weten: een tapgesprek (pagina 41).
23.Een geschrift, te weten: een tapgesprek (pagina 42).
24.Een geschrift, te weten: een tapgesprek (pagina 45).
25.Proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2021 (pagina 55).
26.Proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021 (pagina 223 tot en met 225).
27.Proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021 (pagina 229 en 230).