ECLI:NL:RBMNE:2021:4708

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/3546
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht

Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening dat door verzoekster op 20 augustus 2021 is ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat verzoekster het griffierecht niet heeft betaald. Dit is een vereiste voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek, zoals vastgelegd in artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verzoekster eerder gevraagd om nadere gegevens over haar inkomen en vermogen, maar de door haar aangeleverde informatie was onvoldoende om haar beroep op betalingsonmacht te onderbouwen.

De rechtbank heeft verzoekster op 13 september 2021 een griffienota gestuurd, met de mogelijkheid om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Ondanks dat verzoekster bevestigde de griffienota te hebben ontvangen, heeft zij het griffierecht niet betaald en geen geldige reden gegeven voor deze niet-betaling. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvindt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3546
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoekster bij de rechtbank op 20 augustus 2021 heeft ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen in deze zaak niet uit voor een zitting, omdat dat niet nodig is. Verzoekster heeft namelijk het griffierecht niet betaald. De voorzieningenrechter kan de zaak daarom niet inhoudelijk behandelen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
Wettelijk kader
2. De indiener van een verzoek om een voorlopige voorziening moet griffierecht betalen voor de inhoudelijk behandeling van dat verzoek door de voorzieningenrechter. Dit staat in artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald (artikelen 8:82, derde lid, en 8:41, vijfde lid, van de Awb). Het hele bedrag moet binnen deze termijn bijgeschreven zijn op de rekening van de rechtbank of binnen die termijn betaald zijn op de griffie van de rechtbank.
3. Als het griffierecht niet (tijdig) wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek nietontvankelijk. Dit staat in de artikelen 8:82, derde lid, en 8:41, zesde lid, van de Awb. Dat is alleen anders als hiervoor een geldige reden is gegeven.
Afwijzing van het beroep op betalingsonmacht
4. Verzoekster heeft aangegeven dat zij niet in staat is om griffierecht te betalen. In de brief van 23 augustus 2021 heeft de rechtbank haar gevraagd naar nadere gegevens over haar inkomen en haar vermogen. Met het antwoordformulier heeft verzoekster laten weten dat zij geen inkomen en geen vermogen heeft.
5. In de brief van 1 september 2021 heeft de rechtbank verzoekster verzocht om het ontbreken van inkomen en vermogen te onderbouwen met stukken, zoals kopieën van recente bankafschriften waaruit inderdaad af te leiden is dat verzoekster geen inkomen en geen vermogen heeft. Mochten dergelijke stukken ontbreken, dan heeft de rechtbank haar verzocht om aan te geven wat daar de reden van is, en om in plaats daarvan haar complete financiële situatie duidelijk te beschrijven.
6. Verzoekster heeft de rechtbank nadien diverse e-mails (met bijlagen) gestuurd, maar daarin ontbreekt de gevraagde onderbouwing van haar financiële situatie. De rechtbank heeft het beroep op betalingsonmacht van verzoekster daarom afgewezen.
Griffienota
7. Op 13 september 2021 heeft de rechtbank verzoekster per aangetekende post een griffienota gestuurd. Zij is in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van deze nota te betalen. Uit de track & trace gegevens van PostNL blijkt dat de griffienota op 15 september 2021 op het adres van de verzoekster is bezorgd. Bij email van 16 september 2021 heeft verzoekster ook zelf te kennen gegeven dat zij de griffienota heeft ontvangen. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat de griffienota in goed orde bij verzoekster terecht is gekomen.
8. Verzoekster heeft het griffierecht desondanks niet betaald. Zij heeft daar ook geen geldige reden voor gegeven anders dan dat zij het griffierecht niet kan betalen, wederom zonder daarvoor de gevraagde onderbouwing van haar financiële situatie te geven.

Conclusie

9. Gelet op het voorgaande is het verzoek om een voorlopige voorziening nietontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk behandelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is op 1 oktober 2021 gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.