In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser], de eiser in conventie en verweerder in reconventie, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door [gedaagde] was gelegd op zijn woning. [gedaagde] had het beslag gelegd ter verzekering van een vordering die zij op [eiser] stelde, als gevolg van vermeend onbehoorlijk bestuur. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] summierlijk had aangetoond dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk was, en dat het beslag niet noodzakelijk of proportioneel was. De rechter wees de vordering van [eiser] tot opheffing van het beslag toe en wees de tegenvordering van [gedaagde] af. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De uitspraak benadrukt de vereisten voor het leggen van conservatoir beslag en de belangenafweging die daarbij gemaakt moet worden.