Op 4 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging daartoe. De zaak werd behandeld in Utrecht en de rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld. De verdachte was geboren in 1988 en ingeschreven op een adres in Nederland. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot vrijheidsberoving van slachtoffer 1 en de daadwerkelijke vrijheidsberoving van slachtoffer 2 op 17 mei 2020 in Utrecht. Tijdens de zittingen op 19 augustus 2020, 4 november 2020 en 20 september 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, heeft vrijspraak voor feit 1 bepleit, terwijl hij feit 2 als wettig en overtuigend bewezen achtte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.I. Takens, heeft vrijspraak voor beide feiten bepleit wegens gebrek aan bewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de ontvoering van slachtoffer 1 en heeft hem daarvoor vrijgesproken. Wat betreft feit 2, hoewel slachtoffer 2 verklaarde dat hij was ontvoerd door meerdere personen, kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte een concrete bijdrage had geleverd aan deze ontvoering. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking voor medeplegen. Daarom werd de verdachte ook vrijgesproken van feit 2. De rechtbank heeft daarnaast de teruggave van de in beslag genomen auto aan de verdachte gelast en de voorlopige hechtenis opgeheven, nu er geen ernstige bezwaren meer waren.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. G.A. Bos en de rechters mrs. E. Slager en I. Jadib, waarbij laatstgenoemde niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 oktober 2021.