ECLI:NL:RBMNE:2021:4705

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
16-136305-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging daartoe wegens onvoldoende bewijs

Op 4 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging daartoe. De zaak werd behandeld in Utrecht en de rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld. De verdachte was geboren in 1988 en ingeschreven op een adres in Nederland. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot vrijheidsberoving van slachtoffer 1 en de daadwerkelijke vrijheidsberoving van slachtoffer 2 op 17 mei 2020 in Utrecht. Tijdens de zittingen op 19 augustus 2020, 4 november 2020 en 20 september 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, heeft vrijspraak voor feit 1 bepleit, terwijl hij feit 2 als wettig en overtuigend bewezen achtte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.I. Takens, heeft vrijspraak voor beide feiten bepleit wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de ontvoering van slachtoffer 1 en heeft hem daarvoor vrijgesproken. Wat betreft feit 2, hoewel slachtoffer 2 verklaarde dat hij was ontvoerd door meerdere personen, kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte een concrete bijdrage had geleverd aan deze ontvoering. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking voor medeplegen. Daarom werd de verdachte ook vrijgesproken van feit 2. De rechtbank heeft daarnaast de teruggave van de in beslag genomen auto aan de verdachte gelast en de voorlopige hechtenis opgeheven, nu er geen ernstige bezwaren meer waren.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. G.A. Bos en de rechters mrs. E. Slager en I. Jadib, waarbij laatstgenoemde niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-136305-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 augustus 2020, 4 november 2020 en 20 september 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 17 mei 2020 te Utrecht samen met anderen opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven;
Feit 2
op 17 mei 2020 te Utrecht samen met anderen opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen en heeft verzocht verdachte daarvan vrij te spreken.
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 17 mei 2020 in een parkeergarage in Utrecht onder uitoefening van geweld door meerdere personen, onvrijwillig in de kofferbak van een auto is geplaatst. Verdachte heeft bekend in deze parkeergarage aanwezig te zijn geweest op het moment van de ontvoering. Verdachte maakte deel uit van een dadergroep die later op de dag een ander persoon op soortgelijke wijze zou ontvoeren. Uit de beelden van buiten en binnen de parkeergarage is af te leiden dat deze groep mannen als een eenheid optreedt en zowel voorafgaand aan, tijdens als na de ontvoering betrokken is bij de ontvoering van [slachtoffer 2] . Dat niet iedereen [slachtoffer 2] in de kofferbak heeft geplaatst is niet relevant. Bij een feit als het onderhavige is de nodige weerstand verwachten van het beoogde slachtoffer, en dus is de groepsgrootte van belang om het delict effectief te kunnen plegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op grond van het procesdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken was bij de ontvoering van [slachtoffer 1] . Verdachte zal voor dit feit dan ook worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 17 mei 2020 is gelokt naar een parkeergarage van een appartementencomplex te Utrecht. Daar aangekomen zou hij onder uitoefening van geweld door meerdere personen in een kofferbak zijn geplaatst en vervolgens naar Brussel zijn vervoerd. Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij hiervoor als medepleger verantwoordelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om verdachte als medepleger aan te merken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient komen vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. Verdachte is in de middag van 17 mei 2020 te Utrecht samen met anderen gearriveerd bij de parkeergarage waarin [slachtoffer 2] korte tijd later is ontvoerd. Verdachte is samen met deze personen in de parkeergarage aanwezig geweest bij de ontvoering van [slachtoffer 2] , en daarna samen met enkelen van hen uit de parkeergarage vertrokken. Onder de personen met wie verdachte bij de parkeergarage aanwezig was, waren medeverdachte [medeverdachte] en twee onbekend gebleven personen met wie verdachte later op de dag [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te ontvoeren.
De rechtbank acht in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] bewezen dat [medeverdachte] samen met anderen [slachtoffer 2] in de parkeergarage heeft ontvoerd. Op grond van het dossier kan evenwel niet worden vastgesteld of, en dus ook niet in welke mate, verdachte betrokken is geweest bij de ontvoering van [slachtoffer 2] . Uit de camerabeelden van de parkeergarage blijkt niet dat verdachte een concrete bijdrage heeft geleverd aan de ontvoering en de overige stukken in het dossier bieden ook geen aanknopingspunten voor een materiële of intellectuele bijdrage van verdachte voorafgaand aan of bij de afhandeling van de ontvoering.
De rechtbank is van oordeel dat er, bij gebrek aan bewijs voor de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, onvoldoende grond is voor een veroordeling van feit 2. Dat een aantal personen met wie verdachte in de parkeergarage aanwezig was later op de dag [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te ontvoeren, maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van feit 2.

5.BESLAG

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de auto van verdachte, een Volkswagen gekentekend 39-PR-NH, aan hem terug te geven.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave aan verdachte van zijn auto.
5.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van zijn inbeslaggenomen auto.

6.VOORLOPIGE HECHTENIS

Verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis dient daarom bij gebrek aan ernstige bezwaren te worden opgeheven. De rechtbank heft de voorlopige hechtenis op met ingang van heden.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de feiten die aan hem zijn ten laste gelegd;
Beslag
-
gelast de teruggaveaan verdachte van:
1 STK Personenauto[kenteken] (G969710, Zwart, merk: Volkswagen);
Voorlopige hechtenis
-
heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenismet ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. E. Slager en I. Jadib, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2021.
Rechter I. Jadib is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
Feit 1
op of omstreeks 17 mei 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, die [slachtoffer 1] heeft/hebben gepoogd in de auto te trekken en/of in de kofferbak van een auto te stoppen en/of te duwen en/of hem te slaan en te schoppen en/of met knuppels, althans een voorwerp en/of voorwerpen op zijn arm en/of hoofd, althans het lichaam te slaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
op of omstreeks 17 mei 2020 te Utrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door deze [slachtoffer 2]
- uit te nodigen voor een afspraak in een parkeerkelder en/of deze
- in de kofferbak van een auto te leggen, althans met kracht in een personenauto
te plaatsen en/of
- met deze personenauto met daarin [slachtoffer 2] naar België te rijden.