ECLI:NL:RBMNE:2021:4703

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
16-134583-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor (mede)plegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. De zaak betreft twee tenlastegelegde feiten van wederrechtelijke vrijheidsberoving, gepleegd op 17 mei 2020 te Utrecht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, dat betrekking had op de ontvoering van slachtoffer 2, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid als medepleger. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, die noodzakelijk is voor een veroordeling voor medeplegen. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd slachtoffer 1 wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. Dit gebeurde door hem met geweld in een auto te trekken en in de kofferbak te stoppen. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, wat lager is dan de door de officier van justitie geëiste 36 maanden, mede door de vrijspraak voor het tweede feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-134583-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 augustus 2020, 4 november 2020 en 20 september 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 17 mei 2020 te Utrecht samen met anderen opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven;
Feit 2
op 17 mei 2020 te Utrecht samen met anderen opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Verdachte heeft in de avond van 17 mei 2020 samen met anderen geprobeerd [slachtoffer 1] te ontvoeren door hem met geweld in de kofferbak van een Renault Talisman, gekentekend [kenteken] te plaatsen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de middag van 17 mei 2020 samen met meerdere personen die ook betrokken waren bij de ontvoering van [slachtoffer 1] , arriveert bij een parkeergarage. Verdachte is herkend aan zijn kleding. Die kleding vertoonde sterke gelijkenissen met de kleding die hij bij de ontvoering van [slachtoffer 1] , later op de dag, droeg. In de parkeergarage is [slachtoffer 2] met geweld geplaatst in de kofferbak van dezelfde Renault Talisman als waar verdachte later op de dag samen met anderen [slachtoffer 1] in probeerde te plaatsen. Uitgekeken camerabeelden van de parkeergarage en letsel dat kort na het feit bij [slachtoffer 2] is geconstateerd ondersteunen de verklaring van [slachtoffer 2] .
Verdachte maakte deel uit van een dadergroep die later op de dag [slachtoffer 1] op soortgelijke wijze probeerde te ontvoeren. Uit de beelden van buiten en binnen de parkeergarage is af te leiden dat deze groep mannen als een eenheid optreedt en zowel voorafgaand aan, tijdens, als na de ontvoering betrokken is bij de ontvoering van [slachtoffer 2] . Dat niet iedereen [slachtoffer 2] in de kofferbak heeft geplaats is niet relevant. Bij een feit als het onderhavige is de nodige weerstand te verwachten van het beoogde slachtoffer, en dus is de groepsgrootte van belang om het delict effectief te kunnen plegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het bewijs voor feit 1. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 17 mei 2020 gelokt is naar een parkeergarage van een appartementencomplex te Utrecht. Daar aangekomen zou hij onder uitoefening van geweld door meerdere personen in een kofferbak zijn geplaatst en vervolgens naar Brussel zijn vervoerd. Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij hiervoor als medepleger verantwoordelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om verdachte als medepleger aan te merken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient komen vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. Verdachte is in de middag van 17 mei 2020 te Utrecht samen met anderen gearriveerd bij de parkeergarage waarin [slachtoffer 2] korte tijd later is ontvoerd. Verdachte is samen met deze personen in de parkeergarage aanwezig geweest bij de ontvoering van [slachtoffer 2] , en daarna samen met enkelen van hen uit de parkeergarage vertrokken. Onder de personen met wie verdachte bij de parkeergarage aanwezig was, waren medeverdachte [medeverdachte] en twee onbekend gebleven personen met wie verdachte later op de dag [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te ontvoeren.
De rechtbank acht in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] bewezen dat [medeverdachte] samen met anderen [slachtoffer 2] in de parkeergarage heeft ontvoerd. Op grond van het dossier kan evenwel niet worden vastgesteld of, en dus ook niet in welke mate, verdachte betrokken is geweest bij de ontvoering van [slachtoffer 2] . Uit de camerabeelden van de parkeergarage blijkt niet dat verdachte een concrete bijdrage heeft geleverd aan de ontvoering en de overige stukken in het dossier bieden ook geen aanknopingspunten voor een materiële of intellectuele bijdrage van verdachte voorafgaand aan of bij de afhandeling van de ontvoering.
De rechtbank is van oordeel dat er, bij gebrek aan bewijs voor de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, onvoldoende grond is voor een veroordeling van feit 2. Dat een aantal personen met wie verdachte in de parkeergarage aanwezig was samen met hem later op de dag [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te ontvoeren, maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van feit 2.
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
In een proces-verbaal van bevindingen van 18 mei 2020 is onder meer het volgende gerelateerd:
Op 17 mei 2020 omstreeks 23.30 uur, hoorde ik via het Operationeel Centrum dat in de Koldijksterraklaan te Utrecht geprobeerd werd iemand met geweld in een kofferbak van een auto te stoppen. Daar aangekomen zag ik een persoon staan, die later bleek te zijn aangever [slachtoffer 1] . Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij met knuppels was geslagen en dat hij overal geschopt en geslagen was door ongeveer vier mannen. Ik vroeg aan [slachtoffer 1] wat er gebeurd was waarop ik hem hoorde zeggen:
- Ze wilden mij die auto in trekken en in de kofferbak stoppen;- Ik heb me flink verzet en hard geschreeuwd;- Ze sloegen en schopten me overal;- Ze sloegen me ook met knuppels op mijn arm en op mijn hoofd;- Ik kon mijn ene voet tegen de kofferbak aan houden zodat ze hem niet konden sluiten, ik lag er al half in. [2]
De politie heeft onderzoek ingesteld naar camerabeelden afkomstig van een buurtbewoner waarop het door [slachtoffer 1] genoemde incident (deels) is opgenomen. Een verbalisant heeft deze videobeelden bekeken en daarover in een proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Documentcode: 200520.1951.10452. [3] (…) Omstreeks 22:00 uur (…) komt een grijze Renault Talisman met Frans kenteken, [kenteken] het parkeerterrein op rijden. De bijrijder van de Renault, later te noemen verdachte 1 (…). [4] (…) De bestuurder van de Talisman, later te noemen verdachte 3, stapt vervolgens uit. [5] Om 22:26:03 uur verschijnen er rechts in beeld een aantal mensen. Verdachte 3 is met het slachtoffer op de grond aan het vechten. [6] (…) Te zien is dat verdachte 3 het slachtoffer over de grond heen sleept. [7] (…) Te zien is dat verdachte 1 nu ook actief met het gevecht mee doet en aan het slachtoffer aan het trekken en duwen is. [8] Te zien is dat verdachte 1 een soort van stok/knuppel in zijn handen heeft. Op de bewegende beelden is goed te zien dat er met de knuppel een zwaaiende beweging wordt gemaakt. [9] (…) Te zien is dat het slachtoffer ter hoogte van het achterportier met zijn benen in de lucht wordt gehouden en hem op deze manier de auto in proberen te duwen. [10] (…) Verdachte 1 stapt als bijrijder in de Renault. [11] Verdachte 3 stapt aan de bestuurderszijde van de Renault in. [12] (…) De Renault Talisman rijdt weg en het slachtoffer blijft achter op het parkeerterrein. [13]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de identiteit van de personen die op bovenstaande videobeelden te zien zijn. In een proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2020 is hierover onder meer het volgende gerelateerd:
Ik herkende verdachte [verdachte] als de persoon die in bovengenoemd proces-verbaal met documentcode 200520.1951.10452 als verdachte 1 wordt genoemd. [14]
Een andere buurtbewoner heeft ook videobeelden gemaakt van het door [slachtoffer 1] genoemde incident. Een verbalisant heeft deze videobeelden bekeken en daarover in een proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Ik zag op de beelden een grijskleurige personenauto, die vermoedelijk op de weg van een parkeerterrein stilstond. (…) De kofferbak en bestuurdersdeur waren geopend. Ik hoorde dat door een man werd geschreeuwd: “Help, néé, néé! Néé! Néé! (fonetisch)”. [15] Door een NNman werd geroepen: "... gewoon in de gordel.” De rechterachterdeur werd geopend door een persoon die zeer waarschijnlijk de persoon kort hiervoor sleepte. (…) Door een nnman werd hard geroepen: “Klaar hij gaat gewoon met ons mee, ik ga hem doodmaken!" [16]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 17 mei 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, die [slachtoffer 1] hebben gepoogd in de auto te trekken en in de kofferbak van een auto te stoppen en te duwen en hem te slaan en te schoppen en met een voorwerp op zijn lichaam te slaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van poging tot het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn strafeis gelet op straffen die in het verleden in soortgelijke zaken door andere rechtbanken en hoven zijn opgelegd. De ernst van de feiten, namelijk een doelgerichte, gewelddadige wederrechtelijke vrijheidsberoving en een poging daartoe, rechtvaardigen enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte voor het onder feit 1 bewezen verklaarde hoogstens een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden dient te worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven door hem samen met anderen met aanzienlijk fysiek geweld in een auto te proberen te trekken en in de kofferbak van die auto te stoppen. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer en bij zowel het slachtoffer als omwonenden gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 9 augustus 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank weegt dit niet in het voor- of nadeel van verdachte mee.
Strafoplegging
Voor het bepalen van de straf voor het door verdachte begane strafbare feit bestaan geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf daarom gelet op straffen die eerder in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Deze straffen variëren van taakstraffen tot gevangenisstraffen van korte en langere duur en zijn voor een groot deel afhankelijk van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat voor het onderhavige strafbare feit, rekening houdend met de aard en ernst daarvan als hiervoor omschreven, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Voorlopige hechtenis
-
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenismet ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. E. Slager en I. Jadib, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2021.
Rechter I. Jadib is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
Feit 1
op of omstreeks 17 mei 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, die [slachtoffer 1] heeft/hebben gepoogd in de auto te trekken en/of in de kofferbak van een auto te stoppen en/of te duwen en/of hem te slaan en te schoppen en/of met knuppels, althans een voorwerp en/of voorwerpen op zijn arm en/of hoofd, althans het lichaam te slaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
op of omstreeks 17 mei 2020 te Utrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door deze [slachtoffer 2]
- uit te nodigen voor een afspraak in een parkeerkelder en/of deze
- in de kofferbak van een auto te leggen, althans met kracht in een personenauto
te plaatsen en/of
- met deze personenauto met daarin [slachtoffer 2] naar België te rijden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 september 2020, genummerd PL0900-2020277858, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 333. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 17.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 77.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 78.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 90.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 92.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 93.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 95.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 96.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 97.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 98.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 101.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 109.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110.