In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door ASR Schadeverzekering N.V. (verzoekster) tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Verzoekster had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 juli 2018, maar heeft dit beroep op 30 december 2019 ingetrokken. De rechtbank bevestigde deze intrekking op 20 januari 2020. Op 7 december 2020 heeft verzoekster een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten, omdat verweerder op 24 november 2020 alsnog een IVA-uitkering had toegekend.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Echter, een verzoek om vergoeding van proceskosten moet gelijktijdig worden ingediend met de intrekking van het beroep. Aangezien het verzoek om proceskostenvergoeding pas na de intrekking van het beroep is ingediend, verklaart de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 van de Awb.
De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.