ECLI:NL:RBMNE:2021:4696

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/1458
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een woning als rijksmonument onder de Erfgoedwet en de gevolgen voor de eigenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woonboerderij, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die de woning had aangewezen als rijksmonument. De rechtbank oordeelde dat de woning voldeed aan de monumentale kenmerken zoals vastgelegd in de Erfgoedwet. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 7 december 2020, waarin de woning als rijksmonument was aangewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk was, omdat eiser tijdig had gereageerd op het besluit.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de monumentale waarde van de woning besproken, die dateert uit 1924 en kenmerkend is voor de architectuur van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Eiser betwistte niet dat de woning aan de aanwijscriteria voldeed, maar stelde dat de aanwijzing als rijksmonument hem financieel zou benadelen. Hij gaf aan dat de kosten voor onderhoud en verbouwing hoger zouden zijn en dat de waarde van de woning zou dalen. De rechtbank oordeelde echter dat de overheid zich richt op het algemeen belang van het behoud van cultureel erfgoed en dat de nadelen voor eiser niet onevenredig zwaar waren.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de balans tussen individuele belangen van eigenaren van monumentale panden en het bredere belang van cultureel erfgoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Knoop en mr. P. van Ling).

Procesverloop

In het besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het monument aan de [adres] aangewezen als rijksmonument.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Ontvankelijkheid; geen termijnoverschrijding
1. Bij brief van 13 augustus 2021 heeft eiser e-mailberichten overgelegd die hij heeft gestuurd naar de rechtbank. Daarmee heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij op
15 januari 2021 het beroep bij de rechtbank heeft ingediend. Dit is binnen de beroepstermijn. Het beroep van eiser is daardoor ontvankelijk. De rechtbank zal het beroep inhoudelijk beoordelen.
Bestreden besluitvorming
2. Eiser is eigenaar van de woonboerderij aan de [adres] te [woonplaats] . Voorafgaand aan het besluit is de openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Verweerder heeft het ontwerp besluit per brief van 10 juni 2020 aan eiser voorgelegd, met daarin het voornemen tot aanwijzing van het object [adres] tot rijksmonument. Hierop heeft eiser mondeling een zienswijze ingediend. Bij het bestreden besluit is het object als rijksmonument aangewezen.
3. Hiertoe overweegt verweerder dat het object een boerderij van rond de 1924 betreft, dat tot stand is gekomen onder de vigeur van de Kringenwet van 1853 en de Inundatiewet van 1896, gekenmerkt door de sober uitgevoerde houten architectuur die typerend is voor het semipermanente bouwen in een gebied dat integraal ontruimd zou moeten worden bij oorlogsdreiging en waarbinnen bebouwing schade kon oplopen bij inundatieoefeningen. Het object ontleent zijn monumentale waarde aan de ensemble- en situationele waarde als onderdeel van het militair landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (cultuurhistorische waarde) en in het bijzonder vanwege de ruimtelijke en fysieke samenhang met, en het functioneren van het Fort [naam] . Het object is goed herkenbaar als houten relict van de in geval van oorlog preventief vrij te maken schootsvelden en inundatiegebieden. Het object heeft cultuurhistorische en architectuurhistorische waarde en zeldzaamheidswaarde.
Gronden
4. Eiser is niet persé tegen de aanwijzing als monument maar hij vindt dat de overheid dan voor de kosten moet opdraaien. Hij investeert nu daarom niets in het huis. Hij zegt dat zijn zoon een ander huis heeft gekocht aangezien hij het huis niet meer zou kunnen verbouwen. Het huis is al twee jaar een bouwval en eigenlijk onbewoonbaar. Dat het huis verbouwd moet worden in samenspraak met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de gemeente Weesp , stuit eiser tegen de borst. De middelen om de woning te verbouwen heeft eiser niet en de stookkosten zijn nu al hoger dan zijn AOW. De makelaar van eiser zegt dat het huis minder waard is als het een rijksmonument wordt.
Regelgeving, beleid en criteria
5. In artikel 3.1., eerste lid, van de Erfgoedwet staat dat de minister ambtshalve kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als rijksmonument.
6. In de Beleidsregel aanwijzing rijksmonumenten en wijziging rijksmonumentenregister Erfgoedwet (Beleidsregel) heeft verweerder vastgelegd in welke gevallen hij een monument kan aanwijzen als rijksmonument. Uit de Beleidsregel volgt dat de aanwijzing van een gebouwd monument dat is vervaardigd voor 1966 bij voorkeur gebaseerd is op een aanwijzingsprogramma. De aanwijzing is in dit geval opgenomen in het “Aanwijzingsprogramma houten huizen gebouwd onder de restricties van de Kringenwet”. De aanleiding hiervoor was dat uit het proces van het nomineren van werelderfgoederen bleek dat aanvullende bescherming nodig was door middel van aanwijzing als rijksmonumenten. Dit is conform de Beleidsregel.
De houten huizen zijn in 2009 op advies van de Raad voor Cultuur meegenomen in het onderzoek naar het aanwijzingsprogramma, omdat ze weliswaar niet een militaire functie hadden, maar wel kenmerkend kunnen zijn voor het waterlinielandschap. In lijn met dit advies heeft de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) namens verweerder hieraan invulling gegeven: de houten huizen maken de restricties in het landschap zichtbaar en zijn een weerslag van de bouwbeperkingen in de verboden kringen. Ensembles van houten (door militairen snel te verwijderen) huizen gelden als belangrijke attributen van het strategisch landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW).
De selectiecriteria zijn hierop afgestemd: niet de architectuur en kunsthistorische waarden gelden daarvoor, maar de ruimtelijke (open) context en visuele relaties met nabije verdedigingswerken en andere houten bouwwerken en de intrinsieke waarden van het bouwwerk zelf
.
Situatie woning van eiser
7. De boerderij van eiser ligt op ruim 600 meter van Fort [naam] , juist buiten de zogenoemde tweede verboden kring. De boerderij wordt in het aanwijzingsprogramma van algemeen belang geacht vanwege:
- cultuurhistorische waarden omdat het een kenmerkend onderdeel is van het militaire landschap van de NHW, zoals sinds 1815 ontworpen;
- architectuurhistorische waarden als uiting van een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde sobere houten semipermanente bebouwing in een gebied dat integraal ontruimd zou moeten worden bij oorlogsdreiging;
- ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van het militaire landschap van de NHW en het functioneren van het Fort [naam] . Ook vanwege de ruimtelijke samenhang met andere aanwezige houten bouwwerken die de werking van de verdedigingslinie helpen zichtbaar te maken;
- de representatieve waarde van een nabij een fort gelegen houtwerk dat relaties kwetsbaar en vergankelijk is en;
- de omstandigheid dat de boerderij gaaf bewaard is gebleven.
De boerderij voldoet hiermee volgens verweerder aan de aanwijscriteria. De Raad voor de Cultuur, de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland en de het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp hebben positief geadviseerd.
8. Eiser heeft de monumentale kenmerken niet betwist en ook niet dat zijn woning als zodanig aan de aanwijskenmerken voldoet. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de woning van eiser aan de toepasselijke criteria voldoet. Daarmee komt de woning in beginsel voor aanwijzing als rijksmonument in aanmerking.
Onderhoud
9. Voor zover eiser meent dat het onderhoud niet goed genoeg is om voor aanwijzing als rijksmonument in aanmerking te komen, heeft hij dat niet onderbouwd. Van de kant van verweerder is ter zitting nog toegelicht dat het met name gaat om de ensemblewaarde en de kenmerkende houten sobere uitstraling die vanaf de buitenzijde zichtbaar is. Niet aannemelijk is geworden dat de buitenzijde van de boerderij bouwkundig onvoldoende is om voor aanwijzing in aanmerking te komen.
Onderhoudskosten
10. Net als voorheen zal eiser in de kosten die onderhoud moeten voorzien, zoals het (naar eigen inzicht) voldoen aan huidige woonmaatstaven en verduurzaming. De aanwijzing als rijksmonument is in beginsel geen belemmering daarvoor. Voor zover eiser over wil gaan tot ingrijpende verbouwingen of sloop, zal hij daarvoor een vergunning nodig hebben. Verweerder heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid van vooroverleg. Dat is het moment waarop de belangen die hij noemt moeten worden afgewogen tegen het belang van behoud van het monumentale karakter omdat artikel 2.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorschrijft dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument, in casu de woonfunctie. Verweerder heeft erop gewezen dat verbeteringen in het wooncomfort zijn vergund voor diverse rijksmonumentale kringenwetwoningen aan de [locatie] in [plaats] . Er is geen reden gebleken waarom eiser wat betreft kosten van onderhoud op voorhand onevenredig zou worden benadeeld.
Waardevermindering?
11. Eiser heeft in zijn zienswijze gezegd dat zijn makelaar heeft gezegd dat zijn huis misschien 20 à 30% minder waard is als rijksmonument. Bij de zitting heeft eiser gezegd dat het om 10 à 15% gaat. Dit standpunt heeft eiser echter niet onderbouwd. Alleen daarom al kan er geen doorslaggevend gewicht aan worden toegekend. Er kan dus niet worden vastgesteld dat de waardevermindering zo groot is dat eisers belang hierdoor onevenredig wordt geschaad ten opzichte van het algemene belang van behoud van erfgoed.
Overheidsbemoeienis
12. Voor zover eiser zich verzet omdat sprake is van overheidsbemoeienis, leidt dit niet tot een ander oordeel. De overheid houdt zich bezig met het algemeen belang en dat noopt in dit geval tot de aanwijzing tot rijksmonument vanwege het grote cultuurhistorische belang, zoals verweerder het noemt: het overbrengen van het verhaal over Nederland. Niet aannemelijk is geworden dat de nadelen ervan voor eiser onevenredig zwaar zijn en daardoor de aanwijzing alsnog onrechtmatig. Verweerder heeft gewezen op diverse mogelijkheden voor subsidie en overleg om in eventuele extra kosten te voorzien en (voor)overleg om wensen van eiser te bespreken. Dit brengt weliswaar extra regels met zich mee, maar gezien het doel van de aanwijzing als monument is dat geen onevenredig nadeel. Overigens is het huis gebouwd onder de rigide regels van de (destijdse) overheidsbemoeienis die (toen) bestond op basis van de Kringenwet van 1853 en de Inundatiewet van 1896, wat nu voor ligging en uitzicht wellicht positief uitpakt. Mede als gevolg daarvan en de agrarische bestemming (ook overheidsbemoeienis) heeft eiser nu nog steeds een vrij uitzicht aan de kant van het fort.
Conclusie
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep is dan ook ongegrond.
14. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 september 2021 en zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
De griffier is niet in staat
deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.