In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die niet eens was met de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoekster om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op 3 februari 2020 een e-mail heeft gestuurd naar verweerder, waarin zij haar onvrede over de uitspraak op bezwaar kenbaar maakte. Deze e-mail werd door verweerder op 25 maart 2020 doorgestuurd naar de rechtbank, wat werd aangemerkt als een beroepschrift. Echter, verzoekster heeft op 8 april 2020 aangegeven dat zij nooit beroep heeft willen instellen. De rechtbank heeft verzoekster vervolgens gevraagd of zij het beroep wilde intrekken of voortzetten. Uiteindelijk heeft verzoekster besloten het beroep in te trekken en heeft zij om vergoeding van haar proceskosten gevraagd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen, die bepalen dat de rechtbank een partij kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen. In dit geval is verweerder echter niet teruggekomen op de uitspraak op bezwaar en heeft verzoekster zelf besloten de beroepsprocedure niet voort te zetten. Hierdoor is er geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot vergoeding van de proceskosten afgewezen.
De beslissing is genomen door rechter mr. R.C. Stijnen en griffier K.F.K. Hoogbruin, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.