ECLI:NL:RBMNE:2021:4678

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
16/659221-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van persoonsgebonden budget door valsheid in geschrift

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met anderen misbruik heeft gemaakt van de PGB-regelgeving. De verdachte heeft formulieren ondertekend waarmee uren zorg werden verantwoord, terwijl hij in die periode gedetineerd was en wist dat hij geen zorg ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 juni 2013 meerdere verantwoordingsformulieren valselijk heeft opgemaakt. De verdachte was zich ervan bewust dat de zorg die op de formulieren stond vermeld niet aan hem was geleverd, aangezien hij in detentie zat en geen zorg ontving van de betrokken zorginstelling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarbij rekening is gehouden met het tijdsverloop van de strafzaak en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat het misbruik van gemeenschapsgeld, dat bedoeld is voor mensen die zorg behoeven, zeer kwalijk is. De verdachte is niet als hoofddader aangemerkt, maar zijn rol was wel significant, aangezien zijn handtekening noodzakelijk was voor de verantwoording van de gefactureerde uren. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de LOVS-oriëntatiepunten en het benadelingsbedrag van € 18.539,03 dat door de verdachte is verkregen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659221-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E. Osinga, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 juni 2013 in de gemeente Utrecht verantwoordingsformulieren persoonsgebonden budget en/of urenregistratieformulieren op naam van hem, valselijk heeft opgemaakt, door op voornoemde formulieren zijn handtekening te plaatsen, terwijl aan verdachte in het geheel geen, althans minder uren zorg in het kader van persoonsgebonden budget was geleverd.

3.VOORVRAGEN

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat een eventueel op te leggen straf geen doel meer zal treffen gelet op het tijdsverloop van de strafzaak. Daarbij heeft hij ook gewezen op de kwetsbaarheid van de persoon van verdachte.
3.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. Ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op vorenstaande verklaart de rechtbank het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank houdt wel rekening met het tijdsverloop bij de oplegging van de straf.
3.2.
Conclusie ten aanzien van de voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ook verder ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er wel degelijk zorg is verleend door Stichting [stichting] aan verdachte terwijl hij gedetineerd zat. Verdachte was in elk geval in de veronderstelling dat hij zorg ontving en dat hij daarvoor tekende op de formulieren. Voor het vaststellen van het ten laste gelegde is vereist dat verdachte wetenschap had van de onjuistheden op de verantwoordingsformulieren. Verdachte had deze wetenschap volgens de raadsman niet, waardoor het opzet op de valsheid van de verantwoordingsformulieren ontbreekt. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 27 november 2019 [1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [2]
Inleiding
Ten tijde van de bewezen verklaarde periode was iedere Nederlander op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verzekerd tegen de kosten van onverzekerbare medische risico’s en langdurige zorg. De vergoeding kon op twee manieren plaatsvinden: Zorg in Natura (ZIN) en het persoonsgebonden budget (PGB). In het laatste geval kreeg de rechthebbende een bepaald budget toegekend op basis van een indicatie die door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd vastgesteld. Met dit budget kon de budgethouder zelf zorg inkopen. Over de besteding van het geld en de ingekochte zorg diende de
budgethouder verantwoording af te leggen aan het zorgkantoor. Achmea Zilveren Kruis (hierna: Achmea) fungeerde als zorgkantoor van onder meer de regio Utrecht en verstrekte namens de overheid de PGB-gelden aan cliënten die hierop recht hadden.
Stichting [stichting] , gevestigd in Nieuwegein (hierna: [stichting] ), was een organisatie die in de periode van 2012 tot en met 2014 zorg verleende. [stichting] had verschillende cliënten, budgethouders, die beschikten over een PGB. Verdachte was één van deze budgethouders.
Onderzoeken [stichting]
Uit een administratief onderzoek bij [stichting] bleek dat vanaf 1 januari 2013 tot en met 1 augustus 2014 in totaal € 2.187.839,87 aan PGB-gelden aan ongeveer 60 budgethouders werd betaald. Deze budgethouders hadden allemaal hun zorg bij [stichting] ingekocht. Daarnaast heeft de Inspectie voor de Volksgezondheid (hierna: IGZ) een onderzoek naar [stichting] ingesteld. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat [stichting] over dezelfde periode wisselende aantallen uren heeft verantwoord aan Achmea. Aan de IGZ werden over diezelfde periode weer een ander aantal uren verantwoord. Door het opmaken van meerdere formulieren waarmee de gefactureerde zorguren werden verantwoord, heeft men willen onderbouwen dat er zorg is verleend en werd het zorgkantoor op grond van deze formulieren bewogen om PGB-gelden voor deze zorg aan de verschillende budgethouders te betalen. [3] Achmea heeft hiervan aangifte gedaan en bij haar aangifte van tien cliënten dossiers ter beschikking gesteld. [4]
Verantwoordingsformulieren
Zoals hierboven genoemd zijn bij de aangifte tien dossiers van cliënten die zorg hadden ingekocht bij [stichting] verstrekt. De dossiers waren op naam van de cliënt gesteld en bestonden onder meer uit verantwoordingsformulieren aan Achmea volgens de eerste verantwoording, verantwoordingsformulieren aan Achmea ten behoeve van het administratieve onderzoek en verantwoordingsformulieren aan IGZ. Eén van de dossiers stond op naam van [verdachte] , geboren op [1990] (verdachte). [5]
Door verdachte werd op 7 juli 2013 een verantwoordingsformulier ondertekend voor de verantwoording van de declaraties van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013. Bij dit verantwoordingsformulier werden urenstaten verstrekt, waarin de volgende gedeclareerde uren verantwoord werden:
Januari 2013
77 uur individuele begeleiding
6 dagdelen groepsbegeleiding
Februari 2013
68,5 uur individuele begeleiding
6 dagdelen groepsbegeleiding
Maart 2013
77 uur individuele begeleiding
6 dagdelen groepsbegeleiding
April 2013
74 uur individuele begeleiding
6 dagdelen groepsbegeleiding
Mei 2013
77 uur individuele begeleiding
6 dagdelen groepsbegeleiding
Juni 2013
74 uur individuele begeleiding
6 dagdelen groepsbegeleiding
Dit verantwoordingsformulier werd op 13 augustus 2013 door Achmea ontvangen [6] . Voornoemd verantwoordingsformulier is onderdeel van het door Achmea gemaakte en verstrekte dossier betreffende verdachte. [7]
In een brief van de IGZ van 16 april 2013 aan [stichting] verzoekt de IGZ om verstrekking van verschillende stukken. [8] In de brief benoemt de IGZ dat zij de stukken vóór 1 mei 2013 wil ontvangen. [9]
[stichting] heeft daarop verantwoordingsformulieren, betreffende door [stichting] geleverde zorg aan verdachte, aangeleverd over de periode januari 2013 tot en met april 2013. De maanden mei en juni werden niet geleverd. De verantwoordingsformulieren werden door verdachte en een medewerker van [stichting] ondertekend. [10] Deze verantwoordingsformulieren zijn onderdeel van het door Achmea gemaakte en verstrekte dossier betreffende verdachte. [11]
Verdachte is op 1 oktober 2016 door de politie verhoord:
0: Door Achmea zijn diverse documenten ter beschikking gesteld, waaronder diverse
verantwoordingsformulieren waarin zorg wordt verantwoord over de periode januari 2013 tot en met juni 2013. We laten twee formulieren zien. Deze zijn door [stichting] aan IGZ verstrekt. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Het zijn mijn handtekeningen. Dit soort formulieren zaten er ook tussen als mijn moeder die van [stichting] meekreeg als mijn moeder op bezoek kwam op het [naam] .
V: Wat dacht je dat je tekende als je moeder op bezoek kwam?
A: Ik weet niets van die formulieren met zorg die u mij nu niet laat zien. Ik heb
die zorg niet gehad. [12]
Ter terechtzitting heeft verdachte onder meer het volgende verklaard:
“In de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 juni 2013 zat ik gedetineerd in de penitentiaire inrichting gelegen aan het [straat] te [plaats] .”
Verklaring [getuige] :
“ [verdachte] was geen klant van mij.” [13]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte meerdere verantwoordingsformulieren valselijk heeft opgemaakt door deze te ondertekenen, terwijl hij wist dat het aantal uren zorg dat op die formulieren stond niet aan hem was geleverd. De rechtbank acht bewezen dat de zorg zoals is verantwoord - waar verdachte met verschillende verantwoordingsformulieren voor heeft getekend - in de periode van 1 januari 2013 tot 28 juni 2013 in zijn geheel niet is geleverd. Verdachte zat immers in detentie en heeft bij de politie verklaard dat hij tijdens zijn detentie geen begeleiding vanuit [stichting] heeft gehad.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij elke dag telefonisch contact had met zijn contactpersoon bij [stichting] , te weten mevrouw [getuige] . Dit zou volgens verdachte onder individuele begeleiding kunnen vallen. [getuige] zou daarnaast één of meerdere bezoeken hebben gebracht aan verdachte terwijl hij in detentie zat. Door de raadsman is bepleit dat verdachte door deze omstandigheden in de veronderstelling was dat de zorg waarvoor hij tekende, betrekking had op voornoemde telefonische contacten en bezoeken en dat verdachte daarmee geen wetenschap en dus geen opzet had op de valsheid van de verantwoordingsformulieren. De rechtbank volgt deze redenering niet nu de rechtbank de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij elke dag telefonisch contact had met [getuige] , niet aannemelijk acht. [getuige] heeft immers bij de politie verklaard dat [verdachte] geen klant van haar was. Dit is een ondersteuning van de verklaring die [verdachte] in eerste instantie bij de politie heeft afgelegd dat hij geen zorg kreeg vanuit [stichting] . Bovendien heeft verdachte op vragen van de officier van justitie ter terechtzitting geen voorbeeld kunnen noemen van onderwerpen waarvoor hij in die periode zorg, dan wel hulp van [getuige] zou hebben ontvangen. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, namelijk dat hij tijdens zijn detentie geen zorg had ontvangen van [stichting] .
Ten aanzien van de opzet acht de rechtbank onder meer van belang, dat de formulieren die verdachte heeft getekend duidelijk waren. De formulieren bevatten geen kleine lettertjes, maar bestonden juist uit een grote tabel met daarin duidelijk de uren aangeduid. Door de verantwoordingsformulieren te tekenen, terwijl verdachte gedetineerd zat en geen zorg ontving van [stichting] , heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat de uren zorg die op de formulieren stonden vermeld onjuist waren en daarmee dat hij de verantwoordingsformulieren valselijk opmaakte.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de formulieren die verdachte op 7 juli 2013 heeft ondertekend, en de 17 formulieren die hij later heeft ondertekend, onjuist waren en derhalve valselijk zijn gemaakt. Verdachte wist immers dat hij in die periode geen zorg in het kader van PGB had ontvangen van [stichting] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 juni 2013 in de gemeente Utrecht, meermalen, telkens verantwoordingsformulieren persoonsgebonden budget op naam van hem, verdachte, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk voornoemde formulieren op de daarvoor bestemde plaats van een handtekening voorzien, als ware die formulieren naar waarheid ingevuld, terwijl aan hem, verdachte, in het geheel geen zorg in het kader van persoonsgebonden budget was geleverd, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 90 uren, te vervangen door 45 dagen hechtenis indien niet of niet naar behoren verricht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gelet op het tijdsverloop primair verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en subsidiair een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft, samen met anderen, misbruik gemaakt van de PGB-regelgeving. Deze regelgeving is bewust ruimhartig ingericht, zodat degenen die zorg nodig hebben, laagdrempelig een financiële tegemoetkoming kunnen krijgen. Verdachte heeft formulieren ondertekend, waarmee uren zorg werden verantwoord. Dit terwijl verdachte in die periode gedetineerd zat en wist dat hij geen zorg van Stichting [stichting] ontving. Achmea heeft vervolgens op grond van deze verantwoordingsformulieren PGB-gelden uitgekeerd. In totaal heeft Achmea over de periode 1 januari 2013 tot en met 28 juni 2013 een bedrag van € 18.539,03 aan PGB-gelden aan/ten behoeve van verdachte uitgekeerd. Voor het bepalen van de strafmaat hanteert de rechtbank dit bedrag als het benadelingsbedrag.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij op deze manier is omgegaan met gemeenschapsgeld, dat bedoeld is voor mensen die zorg behoeven. Door op deze manier misbruik te maken van de zorgregelingen draagt verdachte bij aan het ontstaan van een klimaat waarin mensen die gebruik moeten maken van sociale voorzieningen worden gewantrouwd als zij daar een beroep op doen.
Verdachte had beter moeten weten en niet zomaar zijn handtekening moeten zetten onder al die formulieren. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf voorts mee dat verdachte niet kan worden gezien als de hoofddader. Verdachte had weliswaar een belangrijke rol, want zonder zijn handtekening konden de gefactureerde uren niet worden verantwoord, maar hij is niet de architect van deze fraudeconstructie. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de bedenkers van deze fraudeconstructie gebruik hebben gemaakt van de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van verdachte.
LOVS-oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Zoals eerder vastgesteld gaat de rechtbank uit van een benadelingsbedrag van € 18.539,03. De oriëntatiepunten gaan bij een benadelingsbedrag tussen € 10.000,00 en € 70.000,00 uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden of een taakstraf, hetgeen de rechtbank als uitgangspunt neemt.
Persoon verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Tevens blijkt daaruit dat verdachte na het plegen van het bewezen verklaarde op 12 november 2014, 21 oktober 2020, en 17 december 2019 een straf opgelegd heeft gekregen. Op 14 februari 2018 is er een strafbeschikking uitgevaardigd. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte en de modaliteit van de straf de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Het tijdsverloop
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het tijdsverloop. Het ten laste gelegde feit ziet op de periode van januari 2013 tot en met juni 2013. Verdachte is in oktober 2016 bij de politie gehoord en het strafdossier is op 10 februari 2017 gesloten. Vervolgens heeft de verdediging pas in februari 2019 de concept-tenlastelegging ontvangen, waarna er onderzoekswensen zijn geformuleerd. In 2019 en 2020 hebben op verzoek van de verdediging verschillende getuigenverhoren plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Het laatste verhoor vond plaats op 7 juli 2020. Vervolgens is de zaak op 31 maart 2021 gepland ten behoeve van de inhoudelijke behandeling, maar vanwege coronagerelateerde omstandigheden, kon die zitting niet doorgaan. De zaak is toen gepland op 15 september 2021. De rechtbank neemt gelet op vorenstaande in het voordeel van verdachte mee de zaak ruim twee jaar stil lijkt te hebben gestaan.
De straf
Uitgaande van de LOVS-oriëntatiepunten en de overige omstandigheden zou een taakstraf van 120 uur in de rede hebben gelegen. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank echter passend en geboden een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen vervangende hechtenis.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en M.E. Falkmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 september 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2013 tot en met 28 juni 2013 in de gemeente Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) verantwoordingsformulier(en) persoonsgebonden budget en/of (een) urenregistratieformulier(en) op naam van hem, verdachte, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk voornoemde formulier(en) op de daarvoor bestemde plaats van een handtekening, als ware die/dat formulieren naar waarheid ingevuld, terwijl aan hem, verdachte in het geheel geen uren
zorg, althans, onvoldoende uren zorg en/of minder uren zorg dan in het kader van het persoonsgebonden budget waren besproken en/of vastgelegd en/of ingekocht en/of gefactureerd en/of geregistreerd in het kader van persoonsgebonden budget was geleverd, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voetnoten

2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 februari 2017, genummerd PL09/2016-035479, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 983. Tevens zijn deze processen-verbaal opgenomen als bijlagen, dossier/zaak 1 tot en met 10, doorgenummerd pagina 1 tot en met 1683 van het (voornoemde) in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 februari 2017, genummerd PL09/2016-035479, opgemaakt door politie Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens Achmea Zilveren Kruis N.V., p. 276.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens Achmea Zilveren Kruis N.V., p. 277.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 2 van de bijlagen.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 3 van de bijlagen.
7.Een geschrift, te weten een verantwoordingsformulier PGB van [verdachte] , als bijlage toegevoegd aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 39 en 40 van de bijlagen.
8.Een geschrift, te weten een brief van de IGZ aan [stichting] van 16 april 2013, p. 751.
9.Een geschrift, te weten een brief van de IGZ aan [stichting] van 16 april 2013, p. 752.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 4 van de bijlagen.
11.Geschriften, te weten 17 verantwoordingsformulieren, als bijlage toegevoegd aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 108 tot en met 124 van de bijlagen.
12.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 197.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige] , p. 167.